De verlichte ideeën van GroenLinks-kamerlid Liesbeth van Tongeren
Door Reinjan Mulder
Onder de nieuwkomers in de Tweede Kamer neemt de voormalig Greepeace-directeur Liesbeth van Tongeren (52) een bijzondere plaats in. Niet alleen was de Amsterdamse tot voor kort nauwelijks actief bij de politiek betrokken – ze werd pas in 2006, na een gesprek met Europarlementariër Kathalijne Buitenweg lid van GroenLinks – door een langdurig verblijf in Australië had ze ook redelijk veel distantie tot de Nederlandse sociale en politieke tradities. Toen ze in 1992 in Nederland terugkeerde, was haar eerste indruk dat onze verzorgingsstaat, anders dan de Australische, weliswaar veel voor de zwakkeren doet, maar daarnaast ook onbedoelde negatieve uitkomsten kent. Zo moet het Nederlandse arbeidsbestel volgens haar dringend op de schop. Er moet meer gelijkheid komen voor mensen op de arbeidsmarkt. Ook zijn er nog teveel mensen langdurig werkloos. Bij een moderne arbeidsmarkt is tijdelijke werkloosheid niet erg, dat hoort erbij. Maar als mensen langer dan een jaar niet werken, worden hun kansen op de arbeidsmarkt steeds kleiner. Mensen moeten gestimuleerd worden om aan het werk te gaan, een opleiding te volgen of een eigen onderneming te starten. Dat kan wanneer de overheid in nieuwe, groene banen investeert, met aandacht voor duurzame energie en technologie. Volgens Van Tongeren zou de politiek het ondernemerschap veel meer zou moeten aanmoedigen. ‘Ook zzp’ers zouden zwangerschapsverlof moeten kunnen krijgen.’
Als consulent voor vrouwenhulpverlening en directeur van een sociale dienst zag ze na haar terugkeer uit Australië hoe verlammend de Nederlandse welzijnskoepels en overheidssamenwerkingsverbanden soms kunnen werken. ‘In Australië was helemaal niets, maar daardoor kon je in de hulpverlening vlot allerlei experimenten starten. Hier is zoveel bestuurlijke drukte, zoveel overleg met allerlei verenigingen en regionale samenwerkingsverbanden.’ In de hulpverlening zou ook veel meer moeten worden uitgegaan van de behoeften van degenen die het betreft. ‘Mensen die hulp zoeken moeten de regie over hun eigen leven zo snel mogelijke weer terugkrijgen. Als je mensen te veel stigmatiseert, voor hen bedenkt hoe hun problemen aangepakt moeten worden, gaan ze zich vanzelf naar dat beeld gedragen. Dat is te voorkomen door een hulpmodel te kiezen zoals dat bestaat in de vrouwenhulpverlening.’
In een gesprek met Liesbeth van Tongeren merk je al snel dat het milieu en het verkeer, waarvoor ze in de fractie zit, zeker niet de enige terreinen zijn die haar interesseren. Dank zij studentenbaantjes als stewardess, marktonderzoekster en verkoopster in een slagerij voelt ze zich van alle markten thuis. Het kamerlidmaatschap ervaart ze ook niet zozeer als een bestuurlijke baan, maar meer als een onderneming. ‘Het gaat er niet om om braaf overlegjes af te lopen. Kamerleden moeten de drive hebben om dingen aan te pakken, om zelf iets voor elkaar te krijgen, te testen wat werkt en wat niet, en daar dan naar te handelen. Daarin we zijn we een soort zzp’ers. Ga maar na: we hebben geen directe baas, we treden op zonder last, en al is de fractieleider onze politiek leider, anders dan een chef of een directeur kan Femke Halsema in de Kamer geen eigen team samenstellen.’
Ik spreek het nieuwe kamerlid op haar Amsterdamse dag in een zijzaaltje van het Lloyd Hotel, vlak bij haar huis in het oostelijk havengebied. Er is in het hele gebouw een grote bedrijvigheid omdat er net een woondesign-weekend plaatsvindt. Liesbeth voelt er zich zichtbaar als een vis in het water. Afkomstig uit een ‘beschermd christelijk milieu in Twente’, zoals ze het noemt, kwam ze in 1976 naar de VU om rechten te studeren, maar onderging daar al snel een cultuurshock. Ze was lid van een keurig vrouwendispuut van het VU-corps Lanx, maar dank zij de kamernood zat ze in no time in een studentenhuis in de Indische Buurt, waar ze leerde bouwvakken en biertappen. Toen er daarna voor de internationaal georienteerde juriste die ze was, te weinig perspectieven op de arbeidsmarkt waren, vertrok ze met haar vriend naar Australië, waar ze leerde zeezeilen en surfen. Tot ze er ten slotte directeur werd van een centrum voor slachtoffers van seksueel geweld.
Wie nu denkt in de voormalige Greenpeace-directeur een pleitbezorger te vinden voor wilde acties tegen het gezag, vergist zich echter. ‘De grens voor wat we bij Greenpeace deden, was altijd de wet. De rechtsstaat is zo’n groot goed, daar moet je voorzichtig me omgaan. Wat wij deden, was vreedzaam actie voeren, bearing witness, een concept dat door de Quakers is ontwikkeld. Op de plek des onheil laten zien wat er gebeurt, om later, op conferenties, te proberen dergelijke zaken in verdragen te regelen.’
Is groene politiek daarmee altijd een internationale aangelegenheid? Van Tongeren: ‘Het gaat natuurlijk niet alleen om internationale regels. Net zo belangrijk is het dat mensen zien wat je hier kunt doen. Nederland wordt niet alleen groen dank zij frontrunners. Het gaat erom een strategie te verzinnen waarmee je mensen voor je groene ideeën winnen kunt. Iedereen weet dat je geen afval door het raam naar buiten gooit, maar waarom laat je dat dan wel de lucht in gaan, of de zee in?’
Wat we volgens Liesbeth van Tongeren op alle niveaus moeten nastreven is het besef dat er kringlopen kunnen worden gesloten. ‘Als je een huis koopt, kun je informeren of het wel energie-efficiënt is, zoals je geen huis zonder riolering accepteert. Bouw woningen met een grijs water systeem, zodat je je waswater kan gebruiken om de wc door te spoelen. Zoek naar stoelen en kleding die recyclebaar zijn. In gemeenten kan het neerzetten van windmolens gefaciliteerd worden, er kunnen oplaadpunten voor elektrische auto’s komen, een goed netwerk van fietspaden, parkeerplekken voor autodelers.’
Groene politiek kan volgens Van Tongeren overal.
Werd eerder gepubliceerd in Linker nr. 152 – oktober 2010.