Hoe in 1918 de dodelijke ‘draad’ uit Zeeuws Vlaanderen verdween
Door Reinjan Mulder
Toen op 11 november 1918 eindelijk de wapenstilstand werd getekend, betekende dat meteen het eind van de elektrische afrastering die tijdens de Eerste Wereldoorlog langs de grens tussen Belgiën en Nederland was aangelegd. Volgens mijn opa die toen als douanier die grens in Zeeuws Vlaanderen bewaakte zou deze draad vrijwel direct na de wapenstilstand gestolen zijn.
Belgische soldaten kwamen daarop de grens afzetten en de militaire autoriteiten ‘eischten de terugave van de gesloopte afrasting als oorlogsbuit op.’
Vervolgens werden douane-ambtenbaren als mijn opa en het korps marechaussee ingezet om de grensversperring op te sporen en in beslag te nemen.
‘Die Belgische soldaten,’ schrijft mijn grootvader in zijn memoires, ‘waren alles behalve vriendelijk jegens ons. Wij hadden niet aan de Eerste Wereldoorlog deelgenomen, en zij beschouwden ons (de Hollanders) daarom als verraders. Wij werden de kaaskoppen genoemd met wie zij niets te maken wilden hebben.’
Vooral de Walen hadden zij ‘maar uit de buurt te blijven’. Deze konden volgens de memoires zonder de minste aanleiding gaan schieten. Mijn opa: ‘Het regende van onze zijde klachten en wij kregen van hogerhand opdracht met tact op te treden en zoveel mogelijk de nabijheid van de grens te vermijden. De grenspalen wisten niet hoe zij het hadden en lachten ons weer toe, toen zij ons na enkele maanden terug zagen.’
Een van de meest verbijsterende aspecten van de vroegere DDR was dat grens met de Bondsrepubliek jaren lang bewaakt werd met vol-automatische en dodelijke wapens. Deze fatale middelen waren echter geen uitvinding van de communisten. Vijftig jaar eerder al paste het Duitse Keizerrijk tijdens de Eerste Wereldoorlog dezelfde methoden toe langs de grens met Nederland. Na de gewelddadige bezetting van België had Duitsland – naar zijn eigen gevoel althans – ernstig te lijden onder naar Nederland vluchtende Vlamingen en deserterende Duitsers en om dat tegen te gaan werd langs de noordelijke grens met Nederland een hoogspanningsdraad gespannen, ‘de draad’, die al even dodelijk kon zijn als ‘de muur’.
Het ging bij deze versperring om een twee meter hoog rasterwerk van ‘gewoon ijzerdraad’, met bovenaan aan weerszijden een rasterwerk van prikkeldraad. Daardoorheen liep dan de draad waar elektrische stroom op stond.
Er zijn maar weinig getuigenissen van deze voorloper van de latere Oostduitse zelfbedieningszelfmoordinstallaties bewaard gebleven, maar pijnlijk nauwkeurig hierover zijn de memoires van mijn opa, de voormalige grenscommies Toon (Antoni) Mulder (Terwolde, 1890-1963). Deze Toon Mulder, ‘opi’, was
de vader van mijn vader Piet Mulder (1919-2001). Na zijn pensioen, halverwege de jaren vijftig, heeft hij op aanraden van mijn vader zijn herinneringen aan zijn veelbewogen leven op schift gesteld en zij vormen de zeldzame getuigenissen van deze episode.
Vanuit zijn pension in het grensplaatsje Koewacht, dat werd gedreven door ’twee oude tantes’ die onverstaanbaar plat Vlaamse spraken, hoefde mijn grootvader, zo schrijft hij in zijn memoires, aan het eind van de Eerste Wereldoorlog zijn hand maar uit het raam te steken om zich ‘wanneer ik althans daar lust in had, door de stroom van de electrische draad van het leven [te] beroven.’ Maar, laat hij er meteen op volgen: ‘Dit deed ik natuurlijk niet, daar was mijn leven veel te avontuurlijk voor.’
Op de bladzijden die op deze – voor zijn doen openhartige – ontboezemingen volgen, geeft hij een goede maar ook wel wrange indruk van dat ‘avontuurlijke’ leven.
Dat begint al meteen wanneer hij op 20 augustus 1917 als commies gedetacheerd wordt in het nabijgelegen dorp Sint Jansteen. Daar, schrijft hij, was net ‘een grote schoonmaak’ gehouden onder vrijwel alle actief dienende ambtenaren. Zeeuws Vlaanderen was zeker in die jaren, naar het schijnt, een broeinest van smokkel, roof en ambtelijke corruptie: ‘… vele ambtenaren [konden] de verleiding niet weerstaan om de smokkelaars bij hun lugubere arbeid te helpen en voor deze spandiensten [werden] zij niet slecht betaald.’
Volgens mijn grootvader woonde met name in de buurtschap Steense Heykant destijds ‘het uitvaagsel van de maatschappij’, en om dat enigszins te beteugelen had de douaneafdeling waar hij werkte een aantal dubieuze gebruiken ontwikkeld. Zo schrijft mijn grootvader over de methode die hij zelf graag hanteerde om ‘lammelingen’ die op smokkel waren betrapt tot wat meer actie te bewegen: ‘Als regel lieten wij hen dan op de grond zitten met de armen omhoog, en wanneer dat niet vlug genoeg ging, wat veelal gebeurde, knalden wij met wat karabijnschoten over hun hoofden. Voor het fluiten van de kogels kregen zij in de regel wel respect.’
Aan vrijwel alle grenspalen met de nummers 277 tot en met 287 heeft mijn grootvader, schrijft hij, wel prettige en minder prettige herinningen. Zo leverde hij in de zomer van 1918 ‘een volledige veldslag’ met een grote groep van ongeveer veertig smokkelaars tussen de grenspalen 283 en 284. Nadat hij ‘in het nachtelijk duister’ snel ‘versterking’ had laten aanrukken ‘…knalden de karabijnschoten van alle kanten door de lucht, gierend vlogen ze over onze hoofden en het geroep “halt, douane” was niet van de lucht…’
Er vielen die nacht twee gewonden door de karabijnschoten, die samen met 14 andere arrestanten in de arrestantenlokalen van de gemeente werden ondergebracht.
Maar de twee doden van die nacht, aldus de memoires, vielen niet door douanekogels, maar door ‘de draad’. De elektrische hoogspanningsdraad die langs de grens liep. Kennelijk, schrijft mijn grootvader, hadden de smokkelaars gedacht dat de Duitse wachtcommandant, aan de andere kant van de grens, wel in het complot zou zitten – de Duitsers hadden aan het eind van de oorlog vrijwel geen voedsel meer – en dat hij daarom de draad voor de illegale transporten wel even had ‘afgezet’.
Ook de beide doden, schrijft mijn grootvader, werden die nacht in een van de arrestantenlokalen ondergebracht.
‘Gedurende de periode dat de electrische draad daar voor de afscheiding van de grenzen heeft gestaan,’ zo schrijft mijn opa, ‘heb ik vier maal gezien dat een smokkelaar daaraan zijn leven liet. Bij nacht zag men een blauwe flikkering en daarmee was weer een leven heengegaan.’
Maar de douane waarvoor hij werkte, had hieraan geen schuld, laat hij er gauw op volgen. ‘Bleven de mensen staan op ons halt-geroep, dan was er natuurlijk niets aan de hand, maar het
Toen daaraan de wapenstilstand geteiend was, was er tegen het smokkelen geen kruid meer gewassen. ‘De smokkelaars,’ schrijft mijn gepensioneerde grootvader met enige spijt, ‘hadden nu vrijspel…
Deze tekst verscheen in iets andere vorm eerder op de achterpagina van NRC Handelsblad van 9 november 2009.
Meer over het leven van Antoni Mulder vindt u hier. De memoires van Antoni Mulder zijn inmiddels ook in boekvorm verschenen, onder de titel ‘De dodendraad en andere belevenissen van Antoni Mulder’. Uitgever daarvan is Nabij Producties.
Wat een interessant verhaal uit die tijd aldaar. Mijn vader (1893-1952) heeft zijn hele diensttijd (1914-18) juist in deze streek verplicht moeten doorbrengen als militair in het veldleger langs de grens. Al die grensplaatsen heb ik hem vaak horen noemen. Van een schrikdraad en/of smokkelaars heb ik geen overlevering bewaard. Mijn fascinatie voor Zeeuws Vlaanderen is nog steeds niet voorbij; kortgelden heb ik die grensstreek weer bezocht. Inclusief de Herwige Polder…
Dank. Ik vind het leuk om tegen dit verhaal aangelopen te zijn!
Het toeval wil dat mijn grootvader daar ook begonnen is als gemobiliseerd militair. Maar toen zijn tijd erop zat, werd hem gevraagd bij te tekenen als commies, en omdat hij dan de gelegenheid kreeg zich met zelfstudie bij te scholen en hij een woning kreeg, heeft hij dat gedaan. Hij trouwde met mijn oma en op 1 november 1919 werd mijn vader geboren, in St. Jansteen. Terwijl de karabijn schietklaar boven het wiegje hing. Zeeuws Vlaanderen had kennelijk grote behoefte aan rechtlijnige Noord Nederlanders, omdat de bevolking zelf grootschalig bij smokkel en illegale jeneverstokerijen was betrokken.
Ten Zuiden van Gastel (gem Cranendock) is een aantal jaren geleden, vlakbij de douanegrenspaal van de Admiraliteit van de Maze, door grensbewoners een replica van ongeveer 20 meter lengte van deze hoogspanningsgrensafscheiding gebouwd en ernaast staat een bord met uitleg. In de muur van het kerkhof van de St Benedictusbij of Achelse Kluis, die gedeeltelijk op nederlands gebied ligt, is nog steeds duidelijk te zien hoe die muur, gedeeltelijk afgebroken om de hoogspanningsleidng door te trekken, na de 1e wereldoorlog hersteld werd.
ik ben geboren in Koewacht. Mijn oma was bij het uitbreken van de oorlog 21 jaar en “kindermeid” bij een gezin in Antwerpen. Door de oorlog moest ze terugkeren naar Koewacht. Nederlanders waren toen niet erg populair in België door de officieel neutrale maar feitelijk pro-Duitse houding van Nederland. Dat heeft Nederland nog bijna Zeeuws-Vlaanderen gekost, althans, de Belgen claimden het na de oorlog.
Oma heeft veel verteld over die periode, over de Draad, over de smokkelaars en over het kerkbezoek van de Nederlandse Koewachtenaars op zondagochtend aan de katholieke kerk in het Belgische deel van het dorp. Daarvoor ging ’s zondags even de stroom eraf en de grens open.
Toen ik in Eindhoven studeerde en haar vertelde over professor Mulder die uit Koewacht zou komen zei ze dat dat een zoon moest zijn van de commies Mulder…
De commies Anton Mulder had drie zonen, maar geen van hen is professor geworden. Er was een ingenieur, Ton, die later directeur van de PNEM is geworden, er was een staalbouwexpert, Piet, mijn vader, die bij de Spoorwegen terechtkwam en schilderde, en dan was er nog Rein, die onder andere aan fotografie deed…
Maar ik krijg net bericht dat er binnenkort een lezing van de grote deskundige in Hulst is, professor Vanneste uit Antwerpen, over de draad. Misschien moeten we daar maar eens met zijn allen naar toe… Tijd voor een draad-genootschap wellicht?
Die lezing is op dinsdag 8 december in Koewacht, om 19.30 in de Vlasschaard, zie ik net. Dat ga ik waarschijnlijk niet redden, maar het is misschien een idee voor geïnteresseerden die in de buurt zijn en mijn vader ga ik zeker tippen.
Tja, oma had de verkeerde Mulder voor, maar het was niet zo’n beroerde gok met al die illustere Mulderzonen, toch?
Interessant verhaal over De Draad. Die liep overigens niet alleen in Zeeuws-Vlaanderen en West-Brabant. Ik ben hem een paar jaar geleden tegenkomen in Zuid-Limburg. In het Bovenste Bos (vlak bij Kasteel Beusdael, Epen en Sippenaeken) staat een bronzen reliëf ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de draad, het Weerhakenmonument.
Zie http://www.panoramio.com/photo/2515549 voor kaart en foto.
Het viel mij op dat het monument niet op de Ned/Blg grens staat, maar op de Vlaams-Waalse grens.
Inderdaad. Ik hoorde inmiddels dat hij van Vaals tot Knokke liep.
Hallo,
Ik heb je verhaal de dodendraad uit NRC even opzij gelegd, ook omdat ik bezig ben met een boek over Saeftinghe en het volk van ‘grensgevallen” dat in de smokkelstreek (Oost) Zeeuws Vlaanderen woonde. Zelf heb ik daar als journalist voor BN/DeStem lange tijd gewerkt, en stuitte daar ook op de verhalen van de draad, waar overigens evenveel stroom (2000 volt) op stond als op de elektrische stoel (die, ook aardig, ontwikkeld werd door Thomas Alva Edison).
Van Marga van Duyse uit Hulst, toen 94 en inmiddels overleden, tekende ik in de jaren ’80 het volgende ooggetuigenverhaal op: ”Op een dag is Jozef aan den draad blijven hangen. Jozef Mortier was een jongen uit Kapellebrug. Hij had een put gegraven om onder die pinnekensdraad door te geraken. Hij wilde petroleum smokkelen. Toen hij onder de draad door wilde kruipen, heeft hij zich zeker niet genoeg gebukt, want hij is er aan blijven hangen. Zijn lief was ook van Kapellebrug. Die twee zagen mekaar heel graag. Dat meiske had gehoord dat eriets bij de draad gebeurd was. Ze ging er naar toe, want ja, ze kwamen rond roepen ‘…Jozef…Jozef Mortier is aan den draad blijven hangen…’ Ik zie dat meiske nog staan. Die arme Jozef lag daar, helemaal stijf van de stroom op die draad. Hij was er wel terug af gevallen, in de greppel die hij zelf gegraven had. Zijn lief stond daar maar te kijken… ze zei niets en dan… zonder een woord te zeggen, draaide ze zich om en ging weg. Ze is nooit meer getrouwd.”
Het verhaal van Anton Mulder (bij wie de draad langs zijn raam liep) kan ik me goed voorstellen. Er was in Koewacht destijds (jaren ’70) nog een café waar de grens midden over het biljart liep.
Vriendelijke groet,
Paul de Schipper, Hooge Zwaluwe,
journalist /auteur BN/DeStem
Interessante verhalen. Ik ben nu ook in een boek bezig over de eerste wereldoorlog en heb weer veel bijgeleerd.
Nederland blijkt behoorlijk veel moeite te hebben moeten doen om niet betrokken te worden in de Eerste Wereldoorlog, wat veel te maken had met de grote ego’s van verschillende leiders.
In het boek dat ik nu lees, staat ook iets over deze stroomdraad die tussen de grens van Nederland en Belgie liep en langs een stukje van Duitsland. Lees het een keer. Het heet ‘Buitenschot – Nederland tijdens 1914-1918 – De eerste wereldoorlog’ en is geschreven door Paul Moeyes. Het isbn is 90-295-3083-9.
met vriendelijke groet,
Rogier van Hilten
@ Rogier: Dank voor de tip!
Nog een reactie die ik per mail ontving. Van Arie Versnel. Rj
Ik heb met belangstelling het stuk over de dodelijke draad in Zeeuws Vlaanderen gelezen. Dit deed mij denken aan de verhalen van mijn vader die een aantal jaren als soldaatcommies in de grensstreek bij Sluis heeft doorgebracht gedurende de eerste wereldoorlog.
Op zijn 80ste heb ik hem een blanco boek gegeven en gezegd schrijf daar je levensverhaal maar op. Dat heeft hij gedaan en ik heb het later voor de familiekring laten drukken. Als jonge jongen, (ik ben nu 85 jaar) heb ik met vader bij de adressen in Zeeland waar hij ingekwartierd is geweest bezocht. Rilland-Bath, Krabbedijke en Sluis. en er gelogeerd. Enige jaren geleden heb ik weer deze plaatsen bezocht Rilland-Bath nog steeds hetzelfde huis, Krabbedijk voorheen een klein schoenmakers pand, nu een grote schoenenzaak die nog steeds de naam Smit draagt. De slagerij in Sluis is in de tweede Wereldoorlog verloren gegaan. Deze was van de Maree.
Misschien is het verhaal niet interessant voor u, maar na het lezen van uw stuk heb ik dit toch maar ter kennisneming aan u gemaild.
Met vriendelijke groet,
Arie Versnel
Een resumé van het geschrevene, over enkele ervaringen aan de grens.
Hij was als militair gelegerd in Rilland-Bath 1917. Er werden 3 soldaten gezocht om als vrijwilliger naar de grens te gaan, om dienst te doen bij de commiezen voor de grensbewaking en om smokkelen tegen te gaan. Een van de soldaten was bang om naar de grens te gaan en die vroeg of er een ander mocht gaan. Mijn vader werd gevraagd en die wilde graag. Hij schrijft, ik had nog nooit een grens gezien en nam het dan ook direct aan.
We gingen gepakt en gezakt op reis. Een personentrein uit Rilland was er niet, maar het ging ook met een goederentrein die juist gereed stond en richting Vlissingen moest. Ieder station stoppen voor lossen en laden en we liepen te stampvoeten van de kou. Om drie uur kwamen we in Vlissingen aan. Toen met de boot naar Breskens en vandaar met de stoomtrein naar het grensplaatsje Sluis. Na ons bij de aldaar gelegerde troep te hebben gemeld konden we ons kwartier opzoeken. ( Hij werd ingekwartierd bij een slager met de naam Maree) Ik ben daar als kind voor de oorlog met mijn vader nog eens geweest. Het huis staat er niet meer. Het is in de tweede wereldoorlog gebombardeerd. Een oude Sluizenaar heeft mij vier jaar geleden de plek aangewezen waar de slagerij stond.)
Vervolgens gingen we ons melden bij het douanekantoor (bestond vier jaar geleden nog, er was een frites zaak in gevestigd.).
Wij gingen onder geleide van een kommies op stap,die ons de grens leerde kennen en ons de plekken aanwees die als regel door smokkelaars werden gebruikt. Aan de ene kant van de grens de Duitsers op Belgisch gebied, achter een draadversperring die onder stroom stond en wij aan de andere zijde. Als er oorlog was gekomen waren wij de eerste geweest die gesneuveld waren.
De oorlog ging ernstige vormen aannemen, met dagelijks hevige aanvallen uit de lucht op Zeebrugge. Doch niet alleen in Belgie vielen de bommen, maar ook in Sluis.
Op zekere nacht ging ik om een uur naar huis en in de straat waar ik liep vlogen de pannen van de daken. Ik ben vlug langs de huizen gaan liggen, dan krijg je ze niet zo gauw op je kop. Het bleek dat er aan het andere eind van de straat een bom terecht was gekomen in een bakkerij. Geen slachtoffers, maar de bakker was gelijk uitverkocht. (De bommen vielen in de nacht van 1 op 2 oktober 1917).
De oorlog begon in 1918 voor Duitsland een slechte wending te nemen. Begin november trokken de Duitsers bij ons langs de grens weg in de richting Aardenburg Eede.
Ze trokken met een oud ijzeren bootje het kanaal Sluis-Brugge over. Toen de laatste troep er over was, werd het bootje met enige salvo’s tot zinken gebracht. Op vrijdagmiddag waren de Duitsers weg.
Op zondagmorgen stond ik aan de grens bij Anna ter Muiden, toen een troep Belgische en Engelse soldaten, dwars door het veld de grens naderden. Ik stond bij een grenspaal, dus ze konden de grens goed zien. Op een kleine honderd meter, zag ik dat een soldaat iets ging vragen aan een officier, terwijl hij in mijn richting wees. Hij kwam op mij toelopen. Het bleek een Belg te zijn, zijn ouders lagen met een schip in Sas van Gent met hun schip. Hij vroeg mij of ik zijn ouders wilde zeggen dat hij nog leefde. Na alles genoteerd te hebben ging de soldaat terug naar zijn troep en ik schreef een brief naar Sas van Gent. ’s Maandags had ik de vader al bij mij, maar ik kon de man niets anders vertellen dan dat zijn zoon richting Eede was gegaan. Enige dagen later kreeg ik een brief uit Sas van Gent waarin de vader mij vertelde bij Aardenburg zijn zoon gesproken te hebben. Hij had een papieren rijksdaalder ingesloten als dank.
De smokkelende veearts.
Nu de grens open lag, nam de smokkelhandel toe. Vooral sterke drank was bij de Belgen in trek, een 50 liter als regel. De vluchtelingen uit Sluis gingen gaand weg weer naar Belgie.
Zo was er een veearts die alweer naar Belgie was teruggegaan, maar elke woensdag nog even met zijn paard en wagentje in Sluis kwam. Hij was gehuisvest geweest in een woning dicht bij de grens. De dienstgeleider zei eens tegen mij dat die veearts smokkelde. Ze waren er al eens op uitgeweest mar het lukte niet hem te pakken. Probeer jij het maar eens. Ik op de eerste woensdag op stap naar Anna ter Muiden, vlak bij de grens waar hij had gewoond. Als hij terug ging naar Belgie reed hij eerst het erf op bij het huis, om na enkele minuten terug te keren richting grens, en die afstand was heel kort.
Eerst moest ik een onderkomen zoeken bij de grens. Tussen de middag toen alle mensen naar huis waren dook ik onder een paar ter plaatse staande doornen heg en kon de straatweg vanuit mijn schuilplaats goed overzien. Ik moest mij stilhouden want de doornen prikten overal door. En daar lag Piet. Aan de een zijde Belgische soldaten en aan de andere kant er paar soldaten van ons. En daar lag piet tussen, goed weggedoken. En ja hoor, om ongeveer half vier daar zag ik het wagentje komen. Een onderofficier die daar stond keek even in het wagentje, maar daar zat nooit iets in. Dat werd ingeladen in het huis en dan weer verder.De spanning steeg bij opa, of dat zaakje zou lukken of niet. Daar kwam het moment van vertrek en hij naderde opa tot op een meter of wat en daar kwam opa uit zijn schuilplaats voor den dag en zag dat ik goed gemikt had. Met het geweer in de aanslag liet ik hem halt houden en pakte het paard bij de kop en graaide de wagen zodat hij richting Sluis stond. En ja, hoor.
Een bus vlees. Een mand eieren, een kist appelen en jenever. Van Damme , zo heette hij, wilde mij een groot bedrag geld geven, doch zonder succes. Ik kroop bij hem in het wagentje en reden richting Sluis, de verbaasde soldaten achterlatend. Tot Sluis was het nieuws al doorgedrongen, want een hele groep mensen stond voor het kantoor, alsof er een voornaam persoon aankwam. Alles werd in beslag genomen en van Damme kon zien dat hij in Brugge kwam. Na veertien dagen kon van Damme zijn paard en wagen weer terugkrijgen en dat koste hem aardig wat geld. Later heeft hij nog een brief geschreven naar de inspecteur van de belastingen in Oostburg en daarin sprak hij zijn verbazing uit over de actie die de soldaatcommies genomen had..
De dienstgeleider had voor opa en een burgercommies een tocht uitgestippeld.
’s Avonds acht uur op pad tot ’s nachts drie uur. We gingen vanuit Sluis door de polders naar Cadzand. Daar zou veesmokkel langs het strand naar Belgie plaatsvinden. Nu zij vermeld dat de burgercommies in de nacht en duister bang was. Het eerste punt waar we moesten stoppen was het grensdorp Retranchement. We gingen in hinderlaag bij een dam in het aldaar gelegen kanaal, vlak bij de grens. Het was een beetje lichte maan en we konden de dam op korte afstand goed in de gaten houden. De commies rade ik aan niet te vlug te reageren als er iemand over de dam zou komen. En ja hoor na een kwartier ontdekte ik dat er een man op de dam kwam, blijkbaar op verkenning. Maar opeens begon mijn maat al te schreeuwen, halt commiezen. Weg vloog die vent de dam af, Belgie in. De nodige geweerschoten vergezelden hem. We verkenden de omgeving en vonden een zak met flessen jenever. Doch we waren niet de enige nachtbrakers. Een opper en een wachtmeester van het wapen der marechaussee waren op het schieten afgekomen. We spraken af dat ik zou gaan zoeken of de smokkelaar soms gewond was, doch zonder resultaat. De volgende dag hoorden we op Retranchement dat daar verschenen nacht een smokkelaar was aangeschoten. De man was echter al genoeg gestraft en er werd geen proces verbaal opgemaakt. Laat nu dezelfde man veertien dagen later op dezelfde plaats gegrepen worden met vijftig liter jenever..
We gingen verder richting Cadzand. Daar lagen wat verlaten stellingen en loopgraven van de Hollanders. Nabij de stellingen nam ik een manspersoon waar, en inplaats van zich stil te houden, en door het weer te vroeg roepen van de commies zette de man het op een lopen, doch na een paar geweerschoten. Hij bleek hevig geschrokken te zijn, Na fouillering beval ik hem in gras te gaan liggen. Het was een koude nacht en hij smeekte om weer naar Belgie, naar huis te mogen gaan.
Wij moesten daar echter nog een poosje blijven, dus onze vriend ook. Na een uur aanvaarden we de terugtocht naar Sluis, met de Belg bij ons. We hadden echter niets aan hem en bij Retranchememt, bij een grenspaal lieten we hem vrij.
Nog een incident, dat gelukkig goed afliep.
Op een middag was ik aan de grens bij Anna ter Muiden, toen een twee wielige wagen met paard de grens naderde. Een soldaat gaf op een afstand van vijftig meter een stopteken, doch in plaats van te stoppen ging de zweep er over en in galop richting grens. Maar vlak bij de grens stond nog een soldaat en deze zag wat er gebeurde. Hij bracht vlug zijn geweer in de aanslag en op vijf en twintig meter knalde een schot en het paard werd precies in de kop geraakt en schoof met kar en al naar de andere kant van de weg. Maar doordat de grens daar een bochtige wending maakte viel hij naar links en lag net op Belgisch grondgebied. Dus paard dood en de koetsier was niet geraakt. Een groot geluk. De Belgische soldaten namen elk de nodige flessen mee.
Graag had ik vernomen hoe het boek of relaas van commies Mulder heet, of waar ik een exemplaar kan verkrijgen.
Alvast bedankt. Fantastische verhalen over de streek!
Het gaat om een onuitgegeven manuscript dat door een van de kleinkinderen is uitgetypt en daarna onder de andere kleinkinderen verspreid. Een kopie is inmiddels in handen van Conny Kristel van het NIOD die een publicatie van Nederlandse reacties op de Eerste Wereldoorlog voorbereidt. Overigens gaat van de circa 100 bladzijden maar een deel over Sint Jansteen. De rest gaat over Terwolde, Nijmegen, Roosendaal, Winterswijk, Leiden, Tiel, Rotterdam en Amsterdam. Een douaneman moest vaak verhuizen in die tijd, al was het maar om niet al te bevriend te raken met zijn meer of minder criminele clientele.
Beste lezers,
Ik maak een studie over de dodendraad in het gebied Zwin (Knokke-Sluis-Eede-Maldegem). Weet iemand vanwaar de spanning(stroom) van 2000V kwam.
Het vermoeden bestaat van een verlaten woonplaats (hoeve, rijhuis, villa…) in Knokke waarvan de bewoners naar NL gevlucht waren.
Met dank, Paul