Reinjan Mulder telt zijn boeken
Door Reinjan Mulder
Deze week zijn mijn boeken geteld. Ik ben aan het verhuizen, en de verhuizer wilde weten hoeveel ik naar mijn nieuwe adres meenam.
Het was niet de eerste keer dat ik mijn boeken telde. Dat deed ik om precies te zijn al sinds ik negen was. Ik had in de jaren daarvoor van mijn vader en moeder af en toe een vergeeld boek gekregen dat zij zelf met rode oortjes in hun jeugd hadden gelezen, en ik vond het tijd worden om de ongeordende stapel in een ‘bibliotheek’ onder te brengen. Ik kaftte de twaalf titels die ik inmiddels had netjes in roodbruin kaftpapier, en zette in een commodekastje, met op hun rug in zwarte inkt een nummer. Wat is grootschalig boekenbezit zonder een goed doordacht zoeksysteem?
Aan de binnenkant van het kastdeurtje prikte ik met punaises een verklarende lijst. Achter elk cijfer kwam de auteur van het boek te staan en daarna de titel. Bijvoorbeeld: 4 – Hector Malot – Alleen op de wereld. Het boek moest
met plakband bij elkaar worden gehouden. Of: 5- De avonturen van Dik Trom. Er was een boek over voetballers – maar niet De AFC’ers – en iets over een jongetje dat iets griezeligs in India of Pakistan deed.
Het moet een deksels arme tijd zijn geweest. In ieder geval had ik tot ik mijn bibliotheek begon aan te leggen maar twee boeken van na de oorlog: Pietepaf en circushondje, het allereerste gouden boekje dat De Bezige Bij uitgaf, en Boem en zijn broertjes, over een teddybeer, gekregen van een meisje met wie ik een jaar lang bijles had gekregen, zodat we beiden de eerste klas van de lagere school konden overslaan.
Die karige tijd zonder veel eigen boeken veranderde pas toen de eerste Prisma-pockets verschenen. Voortaan waren boeken niet langer ‘veel te duur’ voor ons. Op mijn verjaardagen kreeg ik van vriendjes altijd wel een paar pockets, die ik vervolgens netjes op alfabet op een plankje achter mijn bed neerzette.
Het moment dat ik mijn eerste honderd boeken bijeen had, zal ik niet gauw vergeten. Het moet omstreeks mijn twaalfde jaar zijn geweest. Wat een sensatie. Ze pasten nog net keurig op het richeltje achter mijn bed, maar het werd hoog tijd voor een boekenplank.
Van het overschrijden van de magische grens van duizend boeken herinner ik me weinig meer. Rond mijn vijftiende moet ik hebben ontdekt dat er meer op de wereld was dan kinderboeken. Ik las Sartre, Camus en vooral Samuel Beckett, en daarna ging het snel. De Literaire Reuzen Pockets en Contactboeken deden hun intrede, niet veel later gevolgd door de prachtige kleuren van de Suhrkamp-reeks. Inmiddels was mijn opa overleden en van hem erfde ik mijn eerste boekenkast. Een zwaar houten meubel met glazen schuifdeurtjes, waarachter ik meteen een paar fraai verzorgde WB uitgaven zette, die ik ook van hem erfde. Erasmus’ Lof der Zotheid, een dun boekje van Dostojevski en een boek over kamperen van Nico van Suchtelen.
Mijn verhuizer is vooral geïnteresseerd in meters. Geen aantallen en ook geen titels. Je hebt dikke boeken en dunne, en hij moet alleen maar weten hoeveel dozen hij me brengen zal.
Na enig telwerk zeg ik hem dat ik tot 61 meter kom ‘en nog een paar centimeters’. De magische grens van de tienduizend heb ik nooit bereikt. Een jaar of vijftien geleden ben ik rücksichtslos begonnen met het afstoten van boeken. Elk jaar kreeg ik er tussen de honderd en tweehonderd boeken bij, en het begon tijd te worden voor een jaarlijkse shake-out. De nieuwe boeken begonnen in het najaar steeds vaker plat op de andere, in hun kasten staande, boeken te liggen, de bijzettafeltje waren vol geraakt, en in de stilte tussen kerst en nieuwjaar gaf ik mezelf voortaan de opdracht alles voor Drie Koningen weer passend te maken, zonder daarvoor extra kastruimte in te richten.
Voortaan zou het bij mij niet langer om kwantiteit gaan, maar om kwaliteit. Elk boek dat zijn beste tijd voor mij had gehad, mocht plaats maken voor een beter. Elke januarimaand bracht ik zonder veel weemoed vier of vijf dozen naar het antiquariaat, waarna ik weer een tijdje enthousiast aan het kopen kon slaan. Sommige boeken overleefden alles, maar er waren er ook die vroeger of later plaats moesten maken voor nieuwe liefdes. Het soortelijk gewicht van mijn schappen steeg met het ouder worden. Eendagsvliegen verdwenen, wat telde, bleef.
Slechts een paar methoden waren er om gegarandeerd aan de jaarlijkse selectieronde te ontkomen. Boeken met een opdracht overleefden elke januarimaand, je moet er toch niet aan denken dat iemand anders zo’n opdracht onder ogen krijgt, en boeken die voor mij verbonden waren met een gelukkige tijd uit mijn leven. Boeken die me verder hadden geholpen, of boeken waarvan de schrijver me om de een of andere reden erg dierbaar was geworden, omdat ik hem persoonlijk had leren kennen of omdat er een briefwisseling met hem was ontstaan. Vrienden verloochen je niet, en ook boeken die ooit vrienden waren geworden, hadden recht eeuwige trouw.
Voor de verhuizing heb ik alle boeken uit hun kasten moeten halen. Op sommige lag bijna een centimeter stof, of, nog erger, puin dat uit de ontluchtingsgaten tegen het plafond was komen vallen. Ik krijg het nog benauwd als ik er aan terugdenk.
Ik klapte ze maar eens hard tegen elkaar – en het stof spoot naar voren.
Daarna gingen ze zonder veel omkijken de dozen in. De verhuizers laadden deze dozen in een grote auto en voor mijn nieuwe huis werden ze met zes tegelijk op een liftje gezet.
‘Heb je ze wel tegen de muur gezet?’ vroeg mijn vrouw geschrokken, toen ze ’s avonds hoorde om hoeveel dozen het ging. ‘Eenenzestig meter, dat is zeker tachtig dozen met boeken, dat is tachtig maal 20 kilo gemiddeld, ofwel 1600 kilo. Meer dan een groep van 25 feestvierders, die dicht opeengepakt staat te dansen!’ Mijn vrouw heeft de bètarichting gedaan. ‘Gauw naar boven, de balken zakken door!’
Inmiddels staan de dozen keurig langs de wanden van de kamers op twee hoog. Ik heb van de verhuizers twee weken gekregen om ze uit te pakken. Op de etiketten is vermeld met welke letter de auteur begint, en zo zijn er, naast hele dozen vol Hermans, Reve, Milosz en Beckett, ook dozen met een A, een B, en heel veel met een K en met een M op de deksel. Kundera, Kellendonk, Kooiman, Komrij, Van Keulen, Konwicki, Konrad, Kafka, en Meijsing, Mutsaers, De Moor, Magris, Mutis, Mulisch. Wat is er toch met die K en die M, dat er zoveel moois onder geschreven is?
Op dozen met boeken die niet op alfabet geordend konden worden, heb ik gemakshalve maar een X. gezet, de enige letter waarbij bij mij geen schrijver hoort. Xenofon werd als een van de eersten bij een reshuffle de deur uit gedaan. Of er staat: Travel, Woordenboeken.
Ik weet eigenlijk niet zo goed meer wat ik mooier vind: kasten op alfabet of deze schone witte dozen. Ik ben net bij de presentatie van Johan de Boose bij Pegasus geweest, en heb daar drie boeken, alledrie met opdracht, gekocht. Van Johan De poppenspeler en de duivelin, zijn nieuwste boek over Kroatië, en twee oudere titels van de Kroatische Dubravka Ugresic, die een kort toespraakje bij de presentatie hield. Allebei auteurs op wie ik eerlijk gezegd een beetje trots ben, omdat ik zo snel hun bijzondere talent heb ingezien.
Waarom begin ik na mijn verhuizing niet helemaal opnieuw, en maak ik deze drie boeken het begin van een nieuwe bibliotheek, de nummers 1, 2 en 3? Waarom laat ik de rest niet voor altijd in hun maagdelijk witte dozen zitten?
Ik weet zeker dat mijn nieuwe aanwinsten dit keer blijvertjes zijn.
Heerlijk stukje!!! Morgen meer! Bedankt.