Geen vrouwenman (2)
Door Reinjan Mulder
UPDATE ‘Ik ben geen vrouwenman. Je hebt mannen die geen vreemde vrouw hun treincoupé kunnen zien binnenstappen zonder meteen een of ander onbenullig lulpraatje met ze te beginnen. Zo ben ik niet. Ik knik ze in een dergelijk geval hoogstens even afstandelijk toe, er zijn nu eenmaal omgangsvormen, je deelt toch een stukje lucht met zijn tweeën, om daarna weer zo snel mogelijk terug te duiken in het boek dat ik lees. Waar kun je beter lezen dan in de trein, zonder telefoon en zonder mensen die op de meest ongelegen momenten bij je aanbellen om je het evangelie of de oprichting van een kinderboerderij voor kansarme gezinnen komen verkondigen? Als je al even ophoudt, met lezen, dan is dat slechts voor een melancholieke blik op het afwisselende landschap dat buiten aan je oog voorbij trekt, terwijl je het gelezene nog even goed tot je door laat dringen. Het treinreizen, zo denk ik er tenminste over, is misschien wel een van de weinige gelegenheden in ons leven, ik bedoel ons leven voor de dood, om zoiets moois als ‘gelijktijdigheid’ te ervaren, of om dit wonderlijke begrip in ieder geval zo dicht mogelijk te benaderen. Wanneer anders zie je in één oogopslag, zonder er iets extra’s voor te hoeven doen, geoogste maisakkers er verlaten bij liggen, een boerse man met een schoffel zijn spoortuintje wieden, een vrouw met krullend haar met een wasmand in haar mollige armen de was ophangen, drie kinderen fietsend op iets te grote fietsen van school naar huis gaan, terwijl je op praktisch hetzelfde moment ziet hoe in een naburig weiland een kwieke stier, aangestaard door een paar geslachtsloze pinken, energiek een koe bestijgt en, even scherp stellen, een vliegje zich aan de buitenkant van het raam probeert staande te houden in de constant voortrazende – althans zo ervaart dat vliegje dat – luchtstroom? Zo moet, bij benadering, de God van het Christendom zich hebben gevoeld als hij vanuit de hemel op de aarde neerkeek, om te zien dat alles goed was. Ingrijpen bij naderende rampen is onmogelijk, en laten merken dat je alles ziet kan ook niet goed, maar het waarnemen van zoveel zo verschillende scenes op praktisch hetzelfde moment doet een grote tevredenheid en berusting over je neerdalen.
Het verschil, het verschil tussen die ene keer en de andere keren dat ik in de trein zat, met andere vrouwen die mijn coupe waren binnengekomen, zat hem er hoogstens in dat we nu zo ontzettend lang en zo ontzettend ongestoord samen in die verder lege eerste klas coupé zaten. Eve en ik.
Maar dat ze Eve heette, naar de allereerste vrouw op aarde, wist ik toen nog niet. Ze was ingestapt in Brussel, zonder dat het echt tot me was doorgedrongen, ik zat in Le voyeur absolu te bladeren, een boek met teksten en foto’s van de Franse-Sloveense fotograaf Evcen Bavcar, maar daarna maakt de trein naar Parijs, zoals de ervaren reiziger weet, geen enkele stop meer tot het Gare du Nord. En al rijdt hij meer dan 200 kilometer per uur, daar heeft hij toch nog anderhalf uur voor nodig. Anderhalf uur waarin er in de coupé niets anders gebeurt dan dat ik af en toe een bladzijde van Bavcar’s Le Voyeur absolu omsla.
En Eve? Het staat me bij dat zij een of ander tijdschrift las, maar dat zou pure fantasie kunnen zijn, een constructie achteraf, want ik lette niet op haar. Ik ben geen vrouwenman, ik ga niet zitten lonken naar vreemde vrouwen die toevallig, omdat er nog een plaatsje vrij is, bij mij in de coupe komen zitten. Ik zat aan de andere kant van de coupe, de kant van het raam en reed vooruit, mijn favoriete positie wanneer ik op reis ben, en ik keek af en toe alleen even dromerig en melancholiek op naar het voorbijschietend landschap, de mijnstreek rondom Mons (Bergen), en later de uitgestrekte korenvelden in het noorden van Frankrijk. Rechts, en soms ook even, langs Eve’s profiel, naar links.
Hier werd in de oorlog een hevige strijd geleverd tegen het naar het zuiden oprukkende Duitse leger, zei mijn vader altijd op deze hoogte als we in het voorjaar met de trein naar onze camping in Zuid-Frankrijk reden. Met taxi’s werden de soldaten op het laatste nippertje naar het front vervoerd, omdat niemand erop had gerekend dat de Duitsers zouden binnenvallen. Voor mijn vader was heel Europa nog altijd een groot voormalig slagveld.
Maar als ik mijn ogen net iets anders scherp had gesteld, of eigenlijk hoefde ik ze alleen maar een beetje te ontspannen, dan had ik door dat vredige oorlogslandschap heen in een weerspiegeling in de treinruit Eve in haar geïllustreerde tijdschrift kunnen zien bladeren. Al wist ik ook toen nog niet dat ze Eve heette, het kortste en mooiste palindroom dat ik kende. Als je het tenminste zonder hoofdletter schreef, met die puntige, naar beneden wijzende v, midden tussen twee goed gevulde bolle e’s.
Eve, eve, eve of destruction.
Eve Calingaert.
Ik ben geen vrouwenman. Tussen een korte beleefdheidsknik tegen een vreemde vrouw die aan de andere kant van de coupé plaats neemt, en een kennismaking, lag voor mij ook in die tijd een ravijn van kilte en fatsoen. Al was het zeker wel wat rustiger aan mijn ogen geweest, als ik me bij 220 kilometer per uur af en toe even wat langer op iets stilstaands had kunnen concentreren, iets dat af en toe hooguit met een elegante hand een bladzijde van haar geïllustreerde tijdschrift moet hebben omgeslagen. Vogue – Bambini, de Italiaanse editie van het internationale modetijdschrift dat van voor tot achter vol stond met leuk aangeklede kindertjes op schommels of in vooroorlogse kermisatracties. Zou ze kinderen hebben? Of was het slechts porno voor een vrijgezelle vrouw die nog altijd niet de hoop heeft opgegeven om een man te vinden met wie ze wat graag zulke schattige kleine hommeltjes zou willen grootbrengen? Ze was zelf gekleed als een dame, zoveel had ik wel gezien in dat uur dat ze schuin tegenover me zat, of liever zoals mijn moeder vroeger dacht dat een dame er uit hoorde te zien. Een cremekleurig vestje, een vlotte ceintuur, en een vrij strakke rok van een lichte onbestemde kleur.
God, een rok! Wat was het lang geleden dat ik een vrouw in een rok had gezien. In mijn omgeving liepen vrouwen alleen nog maar in broeken, en als ze bij uitzondering al eens iets vrouwelijkers droegen, dan was het hooguit een jurk, bij feestelijke gelegenheden, maar ook daar begin de broek eerder regel dan uitzondering te worden. Je kon wel zien dat België en Nederland nog altijd twee totaal gescheiden continenten waren. Ze spraken daar dan wel misschien in meerderheid dezelfde taal als wij, nu ja, we konden elkaar dan misschien in hoofdlijnen vrij goed verstaan, maar over kleding dachten ze duidelijk heel anders dan wij. Als wij al over kleding dachten, want de meesten vrouwen in mijn omgeving, leken in de loop van de dag, wanneer we samen over onze projecten spraken, met heel andere dingen bezig dan met de vormgeving van hun uiterlijk.
In ieder geval reisden we allebei eerste klas, wat ons toch nog een beetje verbond. 90% van de passagiers op een doordeweekse dag naar Parijs reist in de tweede klas, en wanneer twee mensen dan allebei in de eerste zitten, ontstaat al gauw het gevoel dat je vanuit een bepaald abstractieniveau tot het zelfde slag behoort. Een bondgenootschap. Je verstaat elkaar misschien niet, je hebt een totaal verschillende jeugd achter je, maar je bent allebei een professional, of anders behoorlijk bemiddeld, of je hecht zozeer aan de rust van een met rood pluche gedempte treincoupé zonder eindeloos bellende kletsende medereizigers dat je daar graag een paar tientjes meer voor over hebt.’
‘Had je toen al mensen die uren lang konden zitten bellen in de trein?’
Fragment, later verwerkt in de roman Coffee Company.