Neurenberg in de ban van Zahngold
Door Reinjan Mulder
Voor de verlichte geesten die aan het eind van de negentiende eeuw aan de westelijke rand van Neurenberg een nieuwe begraafplaats inrichtten, was het sterven nog een overzichtelijke aangelegenheid. Het stof zou na de dood tot stof wederkeren, en de geest zou naar God gaan. ‘Der Staub zur Staube. Der Geist zu Gott,‘ staat er boven de monumentale poort van het Westfriedhof. Maar waar blijft dan het goud? Sinds kort is iedereen in Neurenberg zich ervan bewust dat de mens uit méér bestaat dan lichaam en geest alleen. Het bevat vaak ook kleine hoeveelheden goud, en die moeten na de dood ook ergens heen. Gouden kronen, vullingen, stifttanden. Op dit moment staan voor het Neurenberger Landgericht in hoger beroep zes mannen terecht die ervan worden verdacht jarenlang in groepsverband goud te hebben gestolen uit de asresten die overblijven na de verbranding van lijken in het crematorium. Voor het Neurenberger Amtsgericht, waar de zaak in eerste instantie is behandeld, is gebleken dat de zes elke twee weken iemand met een zakje in de ovens achtergebleven goud naar een plaatselijke juwelier stuurden, die daar dan telkens een paar duizend euro voor neertelde. Meestal was er na twee weken ongeveer een pond goud bij elkaar gezeefd, dat dan tegen een prijs van 3,80 tot 5,50 euro per gram werd te gelde gemaakt. De opbrengst werd vervolgens weer netjes door de crematoriummedewerkers verdeeld en vormde zo jarenlang een aardige aanvulling op het bescheiden salaris dat zij – vóór hun ontslag op staande voet – voor hun nederige werk ontvingen.
In gewone strafzaken kan er in Duitsland maar vijf jaar in de tijd worden teruggegaan, dus de precieze omvang van het schandaal zal wel altijd onbekend blijven, maar in die vijf jaar die nu in de dossiers is te vinden, moet de eveneens verdachte juwelier de groep minstens 130.000 euro hebben uitbetaald. Aangenomen mag echter worden dat er in totaal een veelvoud van dat bedrag is verdiend. Een van de verdachten heeft al toegegeven zeker tien jaar lang aan de lucratieve goudhandel mee te doen, en als we er van uit gaan dat ze niet alleen in Neurenberg weten hoe je met ‘gebitsgoud’ geld kunt verdienen, betekent dit dat er jaarlijks in heel Duitsland zeker vele miljoenen aan goud uit overledenen ergens achterblijft. In de Duitse pers is in verband met de Neurenberger affaire al een fabrikant van zogeheten ‘asmolens’ aan het woord gekomen, die trots wist te melden hoe goed zijn molens wel niet goud en platina uit de as van crematoria konden halen. Op de vraag of dit geen illegale praktijken zou kunnen uitlokken, gaf hij aan dat hij alleen over de molens ging. Wat er uiteindelijk met het gebitsgoud gebeurde was niet zijn zorg, zijn molens zorgden er alleen maar voor dat het kostbare metaal niet voorgoed voor het nageslacht verloren ging. Hij zag zichzelf eerder als een soort kampioen van het hergebruik, een man met hart voor het milieu.
Maar is het wel illegaal wat ‘de bende van Neurenberg’ heeft gedaan? Is het wel diefstal? Daarover breekt zich op dit moment de Duitse juridische wereld het hoofd. Diefstal is volgens het wetboek van strafrecht het zonder toestemming wegnemen van andermans eigendom, maar het probleem bij het goud uit de crematoria is dat het wettelijk ‘van niemand’ is. Een res nullius. Volgens gangbaar recht is het menselijk lichaam zowel voor als na de dood een zaak die niet vatbaar is voor het eigendom. De mens, zo is de uitdrukking, heeft eigendom maar is het niet. Een stukje uit zo’n lichaam kan dus ook geen eigendom zijn. Tenminste: zolang het onderdeel uitmaakt van dat lichaam. Is het goud na de verbranding van het lichaam of na het vergaan ervan in een graf eenmaal weer een los brokje metaal geworden, dan kan het wel weer iemands eigendom zijn. Maar dat wordt het, juridisch gezien, pas zodra iemand het zich daadwerkelijk toeeigent. Het is te vergelijken met een oude stoel die je ’s avonds laat voor de vuilnisman langs de stoep zet. Die is ook van niemand meer, tot het moment dat iemand er zijn hand op legt met de bedoeling hem mee naar huis te nemen.
Het is niet ondenkbaar dat ook het Neurenberger Landgericht tot een dergelijke uitspraak komt, in navolging van een eerdere uitspraak over een gouddiefstal in het Duitse stadje Hof. ‘In dat geval zou zo’n uitspraak lijnrecht ingaan tegen het rechtsgevoel’, zegt Knut Engelbrecht, het hoofd van de afdeling juridische zaken die de zaak namens de gemeente Neurenberg met argusogen volgt. Je zou volgens hem niet straffeloos goud uit gebitten mogen halen. Dat zou op een leemte in het strafrecht wijzen. Er zit bij een dergelijke uitspraak volgens Engelbrecht dan ook weinig anders op dan de wet aan te passen. De afgelopen tijd heeft hij zich intensief in het onderwerp verdiept en in het stadhuis aan de Neurenberger Hauptmarkt legt hij lichtelijk geamuseerd uit dat alle hulpstukken die nog zonder breken uit het menselijk lichaam verwijderd kunnen worden, vatbaar blijven voor het eigendomsrecht, dat wil zeggen brillen, ringen, krukken, kunstgebitten, maar wat eenmaal vast met het lichaam verbonden is, houdt alleen al daarmee op een zaak in de zin van de wet te zijn. Uit de jaren zeventig kent hij de zaken waarin een verzekeraar na de dood van een verzekerde hartpatiënt op grond van het eigendomsrecht een pacemaker uit het lijk wilde terug hebben. Dat verzoek werd toen afgewezen met het argument dat het apparaatje op het moment van het plaatsen geen ‘zaak’ meer was. Het eigendom bestond vanaf dat moment niet meer.
Op de ochtend dat het proces tegen de zes mannen zijn derde week ingaat, wandel ik onder de monumentale poort van het Westfriedhof door, de grote begraafplaats op. ‘Der Staub zur Staube, der Geist zu Gott.‘ Om bij het crematorium achterin te komen moet ik eerst een halve kilometer langs prachtige graven van niet gecremeerde doden. Zij boffen. Enorme grafmonumenten onder een dun laagje sneeuw getuigen van de onbaatzuchtige liefde van de nazaten van allen die hier de afgelopen 125 jaar begraven zijn. Je kunt je niet goed voorstellen dat zij zich erg druk zouden maken om de 80 euro die er tegenwoordig gemiddeld aan goud met hun dierbaren wordt meebegraven.
Aan het eind van een lange laan trekt in het kantoortje naast het crematorium de dienstdoende gemeenteambtenaar zijn gezicht in beleefde grijns wanneer ik hem iets vraag over de zaak die Neurenberg nu landelijk in het nieuws heeft gebracht. Al het personeel blijkt een zwijgplicht te hebben. Hij geeft me de naam van zijn directeur mee, maar geeft me weinig kans dat het Stadhuis voor mij een uitzondering zal maken.
Het is stil rond het crematorium. Voor vandaag staan er drie crematies op het programma, wat me op een winterse dag niet erg veel lijkt voor het enige gemeentelijke crematorium dat de stad rijk is. Achter het fraaie, uit 1910 stammende Jugendstil gebouw steken twee enorme werkloze schoorstenen in de lucht. Een man met rubber laarzen rijdt over een onverhard pad met een kruiwagen heen en weer. In de zaak over gouddiefstal uit het crematorium van het stadje Hof weigerde de rechtbank vorig jaar het verwijderen van goud uit menselijke asresten als een vorm van lijkschennis te zien, omdat het verwerken van de as in de dagelijkse praktijk een ‘koele en mechanische’ bezigheid zou zijn. Daar was volgens de rechtbank geen bijzonder respect voor de overledene meer geboden. As, zo moet men in Hof hebben gedacht, is iets anders dan een lijk. As is as.
De zes mannen die nu in hoger beroep in Neurenberg terecht staan, zijn in 2007 in eerste instantie door het Amtsgericht veroordeeld wegens een grote reeks pogingen tot diefstal. Diefstal zelf was niet bewezen, omdat er geen eigendom zou zijn geweest. Het aantal gevallen dat hun daarbij te laste werd gelegd liep uiteen van 160 bij een werknemer uit Neurenberg tot 214 bij een man uit Fürth. Voor hun arrestatie waren ze door de politie afgeluisterd, die erachter kwam dat de mannen het in hun telefoongesprekken hadden over goud van de erven of van het crematorium. Ze dachten zelf dus dat ze een misdrijf pleegden, en daarmee was volgens het Amtsgericht aan de omschrijving van de poging tot diefstal voldaan. Er was een intentie tot stelen, alleen geen materieel feit. Tegen deze redenering, die leidde tot geldboetes en voorwaardelijke vrijheidsstraffen, zijn de zes nu in beroep gegaan.
In eerdere zaak over een vergelijkbaar delict in de Duitse stad Hof oordeelde het Oberlandesgericht van Bamberg uiteindelijk dat onder as alles wordt verstaan wat van een lichaam overblijft, dus ook het goud. Dat goud kan dus nooit eigendom worden, ook niet na de verbranding, maar het hoort samen met de as in de urn terecht te komen. De ontvreemding van goud werd daarom niet gezien als vermogensdelict, maar als een opzettelijke overtreding van de begrafenis- en crematieregels.
In het kantoor van de afdeling gemeentelijke begraafplaatsen in de binnenstad blijkt directeur Günther Gebhardt gelukkig toch wel tot een toelichting te vermurwen. Hij maakt er geen geheim van dat de zaak van het Neurenberger Zahngold hem zwaar op de maag ligt. Geïrriteerd vertelt hij over de grote borden die hij nu plotseling overal op de stoepen in de stad ziet staan, waarop contant geld wordt geboden aan iedereen die met gebitsgoud binnenloopt: ‘Auch mit Zähnen.’ Ook goud dat nog aan de tanden vastzit. Ik vertel hem die borden al wat langer in Duitsland te hebben gezien, maar hij heeft ze zelf pas ontdekt sinds het Neurenberger proces is begonnen. Hij probeert ze maar zo veel mogelijk te negeren. Voor hem is het alsof ineens de goudkoorts is uitgebroken.
Gebhardt legt uit hoe de zaak hem bij ontdekking volledig heeft overvallen. ‘Tot twee jaar geleden wist ik niet beter dan dat het goud uit gebitten bij crematies smelt en vervolgens verdampt. Zo is het mij door mijn voorgangers verteld, zo weet ik het van andere crematorium-directeuren, en zo schijven tot de dag van vandaag ook de consumentenorganisaties op hun websites. Bij het verbranden blijft er niets van waarde over.’
Dat blijkt dus een misverstand. Goud, weet Gebhardt nu, smelt pas bij 1400 graden Celsius, en het verdampt pas bij 2400 graden. ‘Dat halen onze ovens nooit.’
De directeur pakt een velletje papier en schetst hoe de verbranding van dode lichamen in het crematorium in zijn werk gaat. Er zijn drie ovens boven elkaar. In de bovenste oven, waar de kist met het lijk binnenkomt, is het op dat moment 700 graden, en wanneer het hout gaat branden kan deze temperatuur naar 900 tot 1000 graden stijgen. Daarna vallen de menselijke resten in een tweede, lager liggende oven, waar ze bij een lagere temperatuur verder verbranden, tot ze in een nog lager gelegen, derde oven vallen en het afkoelen begint.
Günther Gebhardt: ‘Het goud dat in de onderste oven ligt, zie je helemaal niet. Het klontert samen met andere resten, en het is verkleefd met as. Het glanst ook niet en als je het al ziet, ziet het er eerder als ijzer uit.’ In deze laatste fase begint dan het zogeheten zeven en het centrifugeren van de as, in een grote trommel met gaatjes van 0,8 millimeter doorsnee. De as wordt daarna zorgvuldig in een urn geschept, en alleen de metalen delen blijven achter. Dat kunnen, zegt Gebhardt, spijkers van de kist zijn, metalen heupgewrichten, restjes van een pacemaker, en, naar Gebhardt inmiddels door schade en schande wijs geworden weet, ook stukjes platina, zilver, titaan en goud. Door middel van magneten kunnen deze edele metalen vrij eenvoudig van de niet edele worden gescheiden, en zo kunnen ze desgewenst worden verkocht. ‘Ik heb altijd gedacht dat het goud dat nog over was, verpulverde tot fijne as en zo in de urnen terecht kwam,’ zegt Gebhardt ter verontschuldiging voor het schandaal. ‘Volgens mij zou dat ook eigenlijk de beste plaats voor het gebitsgoud zijn.’
Gemeentejurist Knut Engelbrecht wijst er in het stadhuis echter op dat ook het discreet wegbergen van het goud in de urnen niet zonder problemen is. ‘Het betekent dat je in een urn plotseling iets hards kunt horen rammelen. De kiezen. En wat als je de as ergens wilt uitstrooien?”
Engelbrecht veronderstelt dat het vooral de aard van het onderwerp er de oorzaak van is geweest, dat het misbruik zoals dat in Neurenberg zo lang heeft kunnen doorgaan. En elders misschien nog steeds doorgaat. ‘Het is geen prettig onderwerp om over na te denken.’ Het probleem wordt daarom overgelaten aan een paar begraafplaatsarbeiders onderaan de hiërarchie, en hoe die het oplossen, wil liever niemand weten. Engelbrecht ziet dat zich op dit moment in het Duitse recht drie stromingen aftekenen. Er is een groep die zegt dat alleen de erfgenamen beslissingen over het gebitsgoud mogen nemen, er is een groep die zegt dat daarnaast ook degeen die met de begrafenis is belast moet kunnen meepraten, en er is een meer traditionele mening, die vindt dat iedereen die het vindt, het goud kan toeëigenen. De zes verdachten in Neurenberg en hun advocaten zijn nu uiteraard deze laatste mening toegedaan, waarin ze voor het Amtsgericht in eerste instantie ook bevestigd zijn. Hijzelf voelt op grond van wat hij heeft meegemaakt meer voor de tweede visie.
Na de door veel pers bijgewoonde spectaculaire openingszitting op 1 december 2008 zijn de volgende zittingen in de zaak van het gebitsgoud gewijd aan getuigenverhoren. De belangstelling hiervoor is een stuk minder dan in het begin. De feiten zijn inmiddels ook vrij duidelijk. Het is het recht, dat ruimte voor discussie laat, en de bizarre context. Als ik het Neurenberger Landesgericht binnenloop, zie ik met een lichte schok dat de zaal waar de zaak van het gebitsgoud dient slechts een paar kamers verwijderd is van de zaal waar ooit een van de beroemdste rechtszaken uit de geschiedenis hebben plaatsgevonden: het Neurenberger Tribunaal. In de destijds uitgebouwde zaal 600 van de Oostvleugel van het immense justitie-gebouw stonden in 1945 en latere jaren de ergste Duitse oorlogsmisdadigers terecht. Ook aan sommigen van hen werd destijds roof van goud uit gebitten ten laste gelegd.
In de winkel naast het justitiepaleis worden allerhande parafernalia van het Tribunaal verkocht. Boeken, foto’s, video’s, plattegronden. In de immense, met hout gelambriseerde zaal van het Tribunaal vindt ondertussen, tegelijk met het Zahngold-proces, in aanwezigheid van de Beierse minister van Justitie, dr. Beate Merk, het afscheid plaats van de Hoofdofficier van Justitie. Er staan feestelijke boeketten op de tafels waarachter 62 jaar geleden de doodvonnissen werden uitgesproken, en op de plaats waar de gehelmde militaire bewakers destijds de Duitse hoofdverdachten in de gaten hielden, speelt nu het blaasorkest van de Beierse politie Amerikaanse jazzmelodieën.
Na afloop van de derde zitting spreek ik met dr. Adreas Quentin, de rechter bij Oberlandesgericht die deze weken de voorlichting over de geruchtmakende goudzaak voor zijn rekening neemt. Ik vraag hem of het niet pijnlijk is dat er uitgerekend hier zoveel jaar na dato weer mensen terecht staan die op grote schaal goud uit de monden van doden hebben geroofd. Hij geeft toe dat de naam ‘Neurenberg’ voor veel journalisten inderdaad een meerwaarde vormt bij dit proces. ‘Het geeft de zaak een extra negatieve klank. Journalisten problematiseren zoiets graag.’ Toch is er volgens hem een groot verschil tussen de verdachten van 1946 en die van nu. ‘De nazi’s haalden goud uit de gebitten van levenden, en verhandelenden dat, en hier waren de mensen die bestolen werden dood.’
Ik moet toegeven dat de vergelijking inderdaad mank gaat. Maar is het niet merkwaardig dat ook de hier veroordeelde nazi’s destijds al het nodige deden om van hun slachtoffers mensen te maken op wie het eigendomsrecht niet langer van toepassing was? Het begrip ‘res nullius’, voor een zaak die iedereen zich straffeloos kan toeëigenen, blijft iets lugubers houden in dit historische justitiepaleis.
Voorlopig heeft de afdeling begraafplaatsen van de gemeente Neurenberg op aanraden van jurist Knut Engelbrecht een pragmatische noodoplossing gecreëerd voor het hiaat dat nu aan de oppervlakte is gekomen. Wie nu in Neurenberg iemand wil laten cremeren, moet als erfgenaam of opdrachtgever eerst een contract met het crematorium tekenen, waarin afstand wordt gedaan van het goud dat bij het verbranden mogelijk vrij kan komen. Het crematorium verplicht zich dan op zijn beurt toezicht te houden op de werknemers die dit goud in opdracht van de gemeente bijeenbrengen. Daarna wordt het goud zorgvuldig aan een bona fide opkoper verkocht, en wordt de opbrengst aangewend aan zaken die in het algemeen de zorg voor de doden ten goede komen.
Begraafplaatsdirecteur Günther Gebhardt rekent me voor hoeveel hij alleen al het afgelopen jaar op deze manier heeft verdiend. Met een goudprijs van 17 tot 19,50 per gram heeft de stad Neurenberg in 2008 al een kwart miljoen euro aan extra inkomsten kunnen ontvangen. Voor dat bedrag heeft hij onder meer paden rond het crematorium verhard en nieuwe stoelen gekocht voor de aula van een van de kleinere begraafplaatsen in de stad.
Nabestaanden hebben altijd het recht om het contract dat de gemeente hun voor deze vrijwillige afstand voorlegt, niet te tekenen, maar, zegt Gebhardt, dan zullen ze wel een ander crematorium moeten zoeken. Tot nu toe heeft niemand dat gedaan. Iedereen heeft zonder protest het contract getekend. Ook hij zelf, voegt hij eraan toe, heeft het goud uit de mond van zijn dit jaar overleden moeder gaarne aan de begraafplaatsendienst van de gemeente Neurenberg afgestaan.
Verscheen in iets kortere vorm eerder in NRC Handelsblad van 10 januari 2009