De kracht van de literaire reeks – gesprek met Lisa Kuitert
Door Reinjan Mulder
De literaire uitgeverij is een cyclisch bedrijf. Een succes dat te lang duurt verandert bijna altijd in een anti-succes. Een schrijver die niet tijdig de bakens verzet, loopt het risico op de achtergrond te raken. En een uitgeverij die op hetzelfde spoor blijft zitten, kan in de versukkeling raken.
Dat hoeft geen reden te zijn om steeds maar weer het roer om te gooien. Juist van literatuur mag je verwachten dat ze zich van de waan van de dag niets aantrekt. Er blijft ook altijd iets te hopen. Als een schrijver of uitgever maar lang genoeg leeft, en over een lange adem beschikt, kan hij vanzelf weer in de mode komen.Maar wie daar het geduld niet voor heeft, zal zich tussentijds moeten vernieuwen. Een van de beproefde manieren waarop uitgevers dat doen is door een reeks te beginnen. Een reeks is in zekere zin een uitgeverij binnen een uitgeverij. Wie een nieuwe reeks opzet, heeft al bijna een nieuwe uitgeverij. Reeksen worden gekenmerkt door een gemeenschappelijke naam, een gemeenschappelijke vormgeving of een verwant fonds. Een reeks is meer dan een een stapeltje boeken.
Vooral in de jaren zestig en zeventig van deze eeuw hebben veel toonaangevende uitgevers het wapen van de reeks gebruikt in de strijd tegen het verval. Querido begon met zijn Reuzensalamanders, De Bezige Bij zette De Literaire Reuzenpockets op, en bij Meulenhoff begon K.L. Poll met een reeks jonge schrijvers uit zijn Hollands Maandblad onder de naam Hollands Maandblad Reeks.
Het bijzondere aan deze reeksen was dat ze niet alleen opkomende Nederlandse schrijvers onderdak boden. Volgens Lisa Kuitert zou een aantal van hen (Remco Campert, J.Bernlef, Harry Mulisch) zonder deze reeksen nooit de bekendheid hebben gekregen die ze nu hebben. ‘Zonder Reuzenpockets was Ik Jan Cremer nooit een topper geworden.’
In haar studie Het uiterlijk behang legt Kuiret uit dat de in de jaren zestig in zwang gekomen duurdere paperback-reeksen door hun prijsstelling een startoplage konden krijgen van slechts twee- tot drieduizend exemplaren. Een goedkope pocket zou bij die oplage altijd verlies hebben opgeleverd, terwijl gebonden boeken nooit zo goed verkocht zouden zijn.
Gebonden boeken werden in de jaren zestig geassocieerd met omnibussen, boekenclubs en streekromans. ‘Jonge lezers moesten daar niets van hebben’, zegt ze in een toelichtend gesprek. ‘Gebonden boeken deden denken aan kunstleer en goudopdruk.’
In Het uiterlijk behang onderzoek Lisa Kuitert met een bewonderenswaardige ijver welke functie literaire reeksen in de loop van de eeuw hebben gespeeld. Ze beschrijft de herhaalde opkomst en ondergang van de pocket, de uitvinding van de paperback, gaat in op de bloeitijd van de boekenclubs en besteedt aandacht aan de in de jaren vijftig en zestig populaire omnibussen-cultuur. Het resultaat is niet minder dan een standaardwerk geworden in de geschiedenis van de uitgeverij. Of eigenlijk vijf standaardwerken. De vijf hoofdstukken waaruit het boek bestaat zijn elk op een andere manier gebonden en samen in een cassette ondergebracht. Het hoofdstuk over de paperbacks werd op mooi papier gedrukt en van flappen voorzien. Dat over streekromans op opdikkend papier in ‘quasileren’ bandje. En het hoofdstuk over pockets is op houthoudend papier gedrukt. Het project laat zien wat het zeggen wil.
Voor haar boek voerde Lisa Kuitert gesprekken met tientallen uitgevers en productiemedewerkers en dook ze maanden in de archieven van uitgeverijen.
Daarbij heeft ze de fraaiste brieven boven tafel gehaald. We kunnen lezen hoe de vooraanstaande uitgever Johan Polak zijn reeks Athenaeum-Loeb opzette om werk dat voor hem ’te mager’ was commercieel te kunnen exploiteren. We horen de jonge uitgever Peter Loeb het werk van zijn auteur Guus Luijters ‘zeker niet briljant’ noemen, en we zijn er getuige van hoe Bezige Bij-directeur Geert Lubberhuizen Jeroen Brouwers in 1962 aanraadt om vlijtig door te gaan met schrijven. Volgens Lubberhuizen zat er ‘groei’ in zijn nog onvoldragen werk.
Het uiterlijk behang, dat vergezeld ging van een tentoonstelling in het Haagse Museum van het Boek, laat zien hoe reeksen na hun eerste, vernieuwende tijd onvermijdelijk een tijd beleven waarin het verval zich aankondigt. Zo kostte het De Bezige Bij na het eerste succes steeds meer moeite om de ‘vlekkenreeks’, met abstracte omslagen van Karel Beunis, aan de man te brengen. Op dit moment hebben bijna alle reeksen het moeilijk. Voorzover ze er nog zijn, gaat het vooral om buitenlandse literatuur. Er zijn nog maar weinig uitgevers die er aan beginnen. Uitgevers zeggen hun Nederlandse top-auteurs als individuen te willen presenteren. Kuitert vindt geen argument: ‘Ook binnen een serie kun je een individu zijn.’ Een reeks kan volgens haar een moeilijk te verkopen schrijver uit de anonimiteit naar voren halen: ‘Juist bij grote, diffuse uitgeverijen werken series goed.’
De enige uitzondering op de regel is De Bezige Bij, die de laatste jaren met verschillende nieuwe series is begonnen: de literaire vrouwenreeks Orlando, de Rasterboeken met werk van Rasterauteurs, en de serie Bezige Bij Kapitaal, waarin dikke gebonden geboeken van schrijvers als Remco Campert, Kees van Kooten, W.F. Hermans en Leon de Winter een plaats vinden. Kuitert: ‘In de paperback-sector is alleen de Bezige Bij nog met innovatieve reeksen actief.’ Het was ook de Bezige Bij die de eerste aanzet voor Kuiterts studie leverde.
Kort na haar promotie in 1993 op de reeksen in de negentiende eeuw benaderde de nieuwe directeur Albert Voster haar met het verzoek een vervolgstudie over deze eeuw te schrijven. Voster is een verklaard voorstander van reeksen.
Volgens Kuitert hebben reeksen op dit moment het tij niet mee. Voor zover ze een rol spelen is dat vooral in de buitenlandse literatuur, bij gespecialiseerde uitgevers als Coppens , Frenks en Menken, Kasander , Wigman.
De canonisering van nieuwe Nederlandse schrijvers via een reeks, zoals dat in de tijd van de Literaire Reuzepockets gebeurde, blijft achterwege. Daarvoor zou je een een reeks moeten hebben waarin veel goede literatuur voor het eerst verschijnt.
Dat de reeks als verschijnsel toekomst heeft, daarvan is Kuitert overtuigd. Ze zegt dat het altijd even duurt voor een overleefde formule terug kan keren.
‘De lezer moet vergeten wat er was. Je ziet dat De Bezige Bij ook pas weer met omnibussen is begonnen toen iedereen de oude AP-omnibussen vergeten was.’ Ze ziet ook wel wat gemiste kansen. Van de serie cabaretboeken van Nijgh , Van Ditmar kan Kuitert zich voorstellen dat die succesvoller waren geweest als ze een duidelijk herkenbare reeks hadden gevormd. En waarom, vraagt ze zich af, zijn de ‘Zoetermeer-auteurs’ niet meteen in een boeken-reeks ondergebracht, in plaats van in ‘een blad dat toch niemand leest’? Kuitert: ‘Dan was Giphart misschien niet naar Balans gegaan.’
Lisa Kuitert denkt dat reeksen met mooie boeken op dit moment een gouden tijd tegemoet gaan. ‘Pockets gingen goed in de tijd van democratisering en statusverlies. Dat tij is nu gekeerd. We gaan terug naar een periode van kleine oplages. De status van het boek zal daardoor stijgen.’ Ze vindt dit een gunstige ontwikkeling. ‘De toekomst is aan reeksen als de Grote Bellettrie Serie van Athenaeum- Polak , Van Gennep en de gebonden boeken van De Geus, Arena en Vassallucci. Mooie series voor in de kast. Wie net zo lief tv kijkt of naar het voetbal gaat, houdt op met lezen, maar met de literatuur gaat het daardoor juist goed.’ Ze verwacht de komende jaren een ontwikkeling, vergelijkbaar met die aan het begin van de eeuw. Na een democratiseringsgolf, toen er door goedkoper papier en scholing heel veel werd gelezen, ebde de massaliteit van het lezen in de jaren tien en twintig weer langzaam weg. ‘Er kwamen weer bibliofiele uitgaven voor fijnproevers uit, die de moeilijker genres zoals pozie weer omhoog stuwden. Dat was voor de literatuur een goede zaak.’