Door Reinjan Mulder
In zijn met de Bookerprijs bekroonde roman Last orders (Laatste ronde) geeft de Engelse schrijver Graham Swift (1949) vier gewone mensen een stem: een begrafenisondernemer, een slager, een autohandelaar en een groenteman. ‘Ik wilde niet weer een roman schrijven die zich in een vreemde of theatrale omgeving afspeelt,’ zegt hij als ik hem in de week voordat bekend wordt dat hij de prijs zal winnen in het kantoor van zijn Londense uitgever spreek. ‘De meeste mensen werken nu eenmaal het grootste deel van hun leven. Veel romans miskennen dat gegeven.’
Ik heb Graham Swift dan al – min of meer als grap – gewaarschuwd dat de Bookerprijs genomineerden die ik voor NRC Handelsblad interview, de grote prijs daarna in de regel ook plegen te winnen. Vorig jaar had ik bijvoorbeeld Pat Barker geïnterviewd, en zie: een paar dagen later won ze inderdaad de Bookerprijs. Hij kan er wel om lachen en vertelt dat Last orders zijn allereerste roman is waarin geen van de personages hoger onderwijs heeft gevolgd. Zijn boek gaat, anders dan bij hem gebruikelijk is, nu alleen maar over mensen uit een achterbuurt. Graham Swift: ‘Ze zeggen alleen wat de meeste mensen zeggen. Maar dat kan toch iets bijzonders hebben. Dat heb ik in mijn roman willen laten zien. De begrafenisondernemer die ik beschrijf, is zich er bijvoorbeeld heel erg van bewust hoe hij met de dood omgaat. Hij weet uit eigen ervaring dat die voor iedereen hetzelfde is. Hij heeft het over ‘de grote gelijkmaker’. Dat zijn het soort onderwerpen waarover ik een boek heb willen schrijven. Het moest gaan over
de universele ervaringen die er toe doen, over dat wat we gemeenschappelijk hebben, en wat ons allen raakt. Volgens mij is dat ook de taak van de literatuur. Wat ik weet is niets bijzonders. Ik heb geen bijzondere kennis. Onder alles wat een schrijver schrijft zou moeten staan: ik weet niet meer dan jullie, ik heb dezelfde vreugde als jullie. Pas als we dat inzien, kunnen we in ons werk compassie tonen met wat anderen overkomt. Daar kunnen we als schrijvers onze kracht aan ontlenen.’
Graham Swift is lange tijd de schrijver van één boek geweest. Niet dat hij niet meer heeft geschreven; toen zijn roman Waterland in 1983 uitkwam, had hij al twee romans op zijn naam, The sweet shop owner (1980) en Shuttlecock (1981), en de verhalenbundel Learning to swim (1982) – en sinds dat jaar zijn er nog verschillende andere boeken van hem uitgekomen. Maar tot het moment dat zijn laatste roman Last orders verscheen, in januari van dit jaar, werd alles wat hij deed door de critici aan Waterland afgemeten.
Geen wonder. Het dikke boek over de veranderingen die zich de laatste eeuw in het polderland van Oost-Engeland hebben voltrokken, werd bij verschijnen meteen als één van de klassieken van de naoorlogse Engelse literatuur herkend. De verteller van het verhaal is een leraar die zijn kinderen begrip probeert bij te brengen van wat geschiedenis eigenlijk is.
Graham Swift, kort tevoren door het tijdschrift Granta tot een van de twintig ‘best young British novelists’ uitgeroepen, werd ook met Waterland al voor de Bookerprijs genomineerd, het boek kwam op de verplichte literatuurlijsten en het werd in twintig talen vertaald. In Nederland beleefde het enkele jaren geleden een goedkope derde druk, in een geslaagde vertaling van Rien Verhoef.
Het pijnlijke voor Swift was daardoor echter wel dat de vergelijking van zijn latere boeken met Waterland bijna altijd negatief uitviel. De schrijver zelf vindt dat nogal onrechtvaardig. Als ik hem daar naar vraag, zegt hij: “‘k houd niet van vergelijkende oordelen. Ik vind elk nieuw boek altijd het beste. Toen ik in 1988 Out of this world schreef, waren er natuurlijk mensen die liever Waterland 2 hadden gehad. Ik ben altijd trots op Waterland geweest, ik houd van dat boek, maar het moet niet al het andere in de schaduw stellen.’
Tot Graham Swifts opluchting lijkt daarin nu eindelijk iets veranderd te zijn. Zijn laatste boek Last orders werd in de recensies weliswaar weer met Waterland vergeleken, maar dit keer viel de vergelijking aanmerkelijk gunstiger uit. Sommige critici noemden het even goed, anderen, zoals Adrian Poole in The Guardian, vonden het zelfs beter. De schrijver A.N. Wilson voorspelde in zijn boekenhoekje in de Evening Standard al direct dat het boek dit jaar wel eens de Bookerprijs zou kunnen winnen, en het lijkt er ook op dit moment of hij gelijk krijgt. De bookmakers zien Last orders al als de grote kanshebber eindstrijd om de grote Britse prijs – al heeft de ervaring geleerd dat dit nog lang niet alles zegt: literaire jury’s bekronen nu eenmaal liever boeken die geen gedoodverfde winnaars zijn.
Last orders vind ik zelf ook een ongewoon aangrijpend boek. Een aantal thema’s die Graham Swift in zijn eerdere werk aansneed, komt er weer in terug, maar hij heeft daar een manier voor gevonden die een gerijpt en misschien ook wel gelouterd schrijverschap verraadt. Het boek is veel eenvoudiger opgezet dan Waterland. Het heeft een beperkt aantal personages, die ook nog over een beperkt verbaal vermogen beschikken: een slager, een gokker, een tweedehandsautohandelaar, een groenteman en een begrafenisondernemer. Het speelt zich af in een beperkte ruimte en beslaat een beperkte periode. Vergeleken met Waterland is zijn stijl er nog verder op vooruit gegaan.
Hoewel het boek vol platte en morbide grappen zit – het is zonder twijfel Swifts meest humoristische boek – is het onderliggende verhaal subtiel en complex. Last orders beschrijft de tocht die drie cafévrienden van slager Jack Dodds na diens dood naar Margate maken. In zijn laatste wil (‘last orders’) heeft hij te kennen gegeven dat zijn as na zijn crematie bij deze Engelse badplaats in zee moet worden gestrooid. De tocht van de vrienden, die een hele dag in beslag neemt, brengt hen tot lange gesprekken over en herinneringen aan het verleden.
Deze gesprekken en herinneringen vormen, samen met de herinneringen van de vrouw van de slager die thuis is gebleven, het grootste deel van het boek. Daartussendoor staan dan de beschrijvingen van de plaatsen die onderweg worden aangedaan. De stiefzoon van de slager, die tegen diens wil in tweedehands auto’s is gaan handelen, heeft aangeboden de drie mannen samen met de plastic urn in een kolossale Mercedes (‘Rommel would be pleased’) door het drukke verkeer te loodsen. Onderweg worden cafés bezocht, een hopveld waar de overledene zijn eerste liefde moet hebben beleefd, men beklimt het oorlogsmonument in Chatham, en gaat, nu we toch in de buurt zijn, de kathedraal van Canterbury in.
Alles onder het motto: dat Jack dat nog eens mee zou maken.
Ondertussen wordt beetje bij beetje meer over de levensloop van de verschillende personages onthuld. Hun onderlinge relaties, die reden tot overpeinzingen of spijt zijn, hun hechte vriendschappen en hun jaloezie.
De belangrijkste locatie uit het boek blijft de in de oorlog zwaar gebombardeerde wijk Bermondsey in Zuid-Londen. Hier, in café Coach & horses, waar de vrienden zo vaak samen ‘last orders’ (‘laatste ronde’) hebben horen roepen, begint hun laatste tocht. Bermondsey is de buurt die Swift, naar hij zegt, uit eigen ervaring het beste kent. Hij groeide er op in de jaren vijftig, en woont nog altijd in de directe omgeving. In Bermondsey, zegt hij, heeft hij de taal en de mentaliteit van de ongeschoolden leren kennen die in het boek zo’n grote rol spelen. Toen hij aan het boek begon, wist hij ook al meteen dat Bermondsey het punt van vertrek zou worden. ‘Ik wist dat het over een reis van Londen naar het andere einde van Kent zou gaan en Bermondsey is daarvoor het beste beginpunt. Het is een karakteristieke buurt die nooit door toeristen zal worden bezocht, met veel goedkope nieuwbouw op de plaatsen waar bomkraters zaten, en het ligt direct aan de befaamde ‘Old Kent Road’ die naar Margate leidt.’
De taal die de de personages gebruiken, een vreemd soort dialect, is volgens Graham Swift ontleend aan wat er in zijn buurt gesproken wordt. ‘Het is de taal waarmee ik ben met opgegroeid. Ik hoor hem nog elke dag.’ De schrijver heeft bewust geen letterlijke transcriptie van het Zuid-Londens gegeven. ‘Dan zou de roman meer een sociale documentaire zijn geworden, die alleen maar de smerigheid uit de buurt had laten zien. Het ging mij om de suggestie van een dialect. Ik wilde met de taal een authentiek gevoel oproepen. Wat nu in het boek staat, is een taal die je alleen maar lezen kunt, de taal van Last Orders. Maar doordat mijn personages niet intellectueel gevormd zijn, is het wel een heel directe taal. Veel directer dan wat ik in mijn andere boeken gebruik. Volkse taal is sneller. Bij geschoolden zie je vaak dat hun woorden barrières opwerpen en remmend werken. Noel Coward heeft het eens gezegd dat van goedkope muziek een vreemde kracht uitgaat. Zo geloof ik dat goedkope taal heel emotionerend kan zijn.’
Volgens Graham Swift komt authenticiteit in de literatuur altijd uit het lokale voort. ‘Als ik, als Engelsman, Amerikaans lees, is dat voor mij ook een beetje ongebruikelijk. Er zijn Amerikaanse woorden die ik niet ken, maar dat hindert me niet. Het belangrijkste is dat het authentiek klinkt. Als dat zo is, kan een boek ‘reizen’, kan het overal ter wereld gelezen worden.’
Een van de schrijnendste onderwerpen die de inzittenden van de auto op hun tocht naar Margate aansnijden, is de wens van ouders om zich, liefst op een hoger plan, in hun kinderen voort te zetten. ‘Iedere generatie wil dat de volgende het later beter heeft’, zegt een van de mannen. Maar uit het boek wordt duidelijk dat de meeste kinderen daar nu juist aan willen ontkomen. ‘We bezitten onze kinderen niet, nietwaar?’ verzucht een ouder elders in het verhaal.
Een vraag die ook in andere boeken van Graham Swift naar voren komt is, of er verschil is tussen biologische kinderen en stiefkinderen. Wat is een gezin, lijkt de schrijver zich steeds weer af te vragen, en wat is een familie? Wat betekent het als de in een Afghaanse jas gehulde Australische schoonzoon van de gokker, in Engeland op zoek gaat naar zijn ‘wortels’?
‘Mij interesseert wat iemands oorsprong is,’ zegt Swift als ik hem op dit terugkerende element wijs. ‘Wat geeft je het gevoel ergens bij te horen, ergens thuis te zijn?’
Vanuit verschillende gezichtspunten heeft hij in zijn laatste boek beschreven hoe de verhouding van de vier mannen tot hun ouders, dan wel hun opvoeders is geweest. ‘Niemand kan het gezin negeren”, zegt Swift. “Tot het moment dat je het huis verlaat, word je er door gevormd, in het positieve en in het negatieve. Het is daarom een rijk terrein voor een schrijver als ik.’
In Last Orders zie je de spanning tussen enerzijds de hunkering van de mannen naar geborgenheid en familiebanden en anderzijds hun verlangen om alles achter zich te laten. Zoals de stiefzoon van de slager zijn heil in auto’s en motoren heeft gezocht in plaats van in vlees, in de veronderstelling dat ‘mobiliteit’ de toekomst heeft, zo had zijn vader in zijn laatste levensdagen naar een bungalowtje ver weg in Margate verlangd. En zoals de dochter van de gokker met haar vriend naar Australië meegaat, zo heeft de gokker zelf indertijd zijn baan opgezegd om van zijn verleden los te komen.
‘De mensen over wie ik schrijf’, zegt Graham Swift, ‘ervaren een sterke identificatie met de buurt waarin ze zijn opgegroeid, maar tegelijkertijd voelen ze het als een plicht om er weg te komen. Ze zoeken naar manieren om te ontsnappen – en wanneer ze die eenmaal gevonden hebben, blijken het manieren die gedoemd zijn te falen. Dat ontnuchtert ze. En dat maakt hun duidelijk waar ze thuis horen.’
De enige manier waarop de mannen uit het boek er in geslaagd zijn om aan hun omgeving te ontsnappen is door in dienst te gaan. Het hele boek door voel je hun heimwee naar de diensttijd. De drie oudere mannen hebben, net als de overleden slager, in de Tweede Wereldoorlog gevochten waardoor ze, ‘kamperend in de woestijn’, heel even wat van de wereld hebben kunnen zien.
Je zou kunnen zeggen dat Graham Swift de oorlog in zijn boek voorstelt als een armeluisvakantie. Swift: ‘De oorlog is voor de generatie die ik beschrijf een uitgelezen gelegenheid geweest om weg te komen en verre landen te zien, al was het niet onder de beste omstandigheden. Iedereen van die leeftijd hier heeft dezelfde referentiepunten. Als je aan het begin van de eeuw in Engeland bent geboren, is de kans groot dat je in Afrika bent geweest. De oorlog is meer dan in vroegere eeuwen, toen er door huurlegers werd gevochten, in het bewustzijn van elke gewone burger doorgedrongen. Het is een deel van ons dagelijks leven geworden.’
Voor de jongere generatie in het boek is ook dat weer een bron van frustraties. De stiefzoon van de slager, die van jongsafaan met de verhalen van zijn vader is opgevoed, heeft zich voor een paar jaar bij het vreemdelingenlegioen aangesloten zonder ook maar iets van belang mee te maken. Wel de woestijn gezien, maar nooit een oorlog gewonnen.
Een ander terugkerend thema in Graham Swifts werk is het toeval. In hoeverre ben je voorbestemd door je afkomst en je omgeving, hoeveel kun je er zelf aan veranderen, en hoeveel is onvoorspelbaar? De gokker uit Last orders, ‘Lucky Johnson’ denkt dat hij bij het gokken bijna alles naar zijn hand kan zetten. Maar soms laat hij toch liever iets aan het toeval over. Als zijn dochter geld wil voor haar overtocht naar Australië, zet hij zijn geld in op een onbekend paard om niet over haar verzoek te hoeven beslissen. Wint het paard, dan moet ze haar eigen leven maar leiden, wint het niet dan moet ze afhankelijk van hem blijven.
Voor Graham Swift is het moeilijk om over dit soort thema’s in algemene termen te praten. Vaak zien lezers, zegt hij, meer in zijn boeken dan hij er zelf in heeft willen leggen. Waar het hem om gaat, is de complexiteit van het leven aangeven. In een roman kan dat beter dan in andere soorten tekst. Alles wat er op gericht is die complexiteit weer te ontrafelen, of het nu van lezers komt of van critici, hindert hem. Op vragen naar zijn thematiek of naar de grote lijnen in zijn boek wil hij dan ook liever niet ingaan.
Ik zeg hem dat ik de manier bewonder waarop hij vanuit verschillende gezichtspunten over de dood schrijft. De slager uit het boek heeft zijn winkel tegenover die van de begrafenisondernemer gehad, wat tot diverse fraaie vergelijkingen leidt: een handel in dode dieren tegenover een handel in mensenlijken. Daarbij was de slager, als hij meer mogelijkheden had gehad, eigenlijk liever arts geworden. De begrafenisondernemer herinnert zich ergens hoe geroutineerd de slager hem eens geholpen heeft bij het afleggen van een lijk. Voor de slager heeft de dood, net als voor een arts of een doodgraver, al lang niets angstaanjagends meer.
Graham Swift zegt dat hij in zijn laatste boek zo uitvoerig op de beroepen van zijn personages is ingegaan omdat hij wilde laten zien hoe belangrijk het dagelijks werk voor de meeste mensen is, zowel in positieve als in negatieve zin. ‘Ik wilde niet weer een roman schrijven die zich in een vreemde of theatrale omgeving afspeelde. De meeste mensen werken nu eenmaal het grootste deel van hun leven en dat houdt hen enorm bezig. Veel romans miskennen dat gegeven.’
Wie Last orders heeft gelezen zal voortaan altijd weten hoe de kleine zelfstandige slager zich in deze moeilijke tijden van supermarkten weet staande te houden. ‘Het hele geheim van de slagerij is verspilling voorkomen. Als een slager iets verdient aan wat hij in z’n afvalbak en in z’n vet-la gooit, mag hij zich gelukkig noemen.’
In Last orders zegt Swift het zo: ‘Als je het gewicht van het afval aftrekt van het gewicht dat je hebt ingekocht en wat overblijft afzet tegen wat je ervoor betaald hebt, kun je de echte kosten vergelijken met wat je ervoor krijgt, vergeet dat nooit. Voor botten betaal je en voor vet betaal je en als je geen gereedschap hebt betaal je. En aan het eind van de rit, als je slecht hebt opgeslagen of slecht hebt afgesneden, met allemaal treurige hoopjes vlees, die je niet meer kwijt raakt, dan ben je nog duurder uit.’
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 25 oktober 1996. Vier dagen nadat het interview was verschenen, op 29 oktober, kreeg Graham Swift de Bookerprijs uitgereikt. De vertaling van Last orders, (Laatste ronde), werd uitgegeven door De Bezige Bij.