Die wit geweld – Bij de dood van de Zuidafrikaanse uitgever A.A. Balkema (89)
Door Reinjan Mulder
In de Zuidafrikaanse pers heeft het overlijden van de Nederlandse uitgever en boekverkoper A.A. Balkema (89) op 4 september 1996 aanmerkelijk meer aandacht gekregen dan in Nederland. Drie dagen na zijn dood in een Rotterdams verzorgingstehuis schreef het dagblad Die Burger dat het slechte nieuws zich ‘soos die spreekwoordelike veldbrand’ door de Kaap heeft verspreid.
Wie de Zuidafrikaanse uitgeverswereld wat beter kent, zal dat niet verwonderen. Adriaan van Dis: ‘A.A. Balkema wist de Afrikaners bewust te maken van hun eigen cultuur en hen uit te tillen boven de grote boerenfamilie. Hij bedreef een soort ontwikkelingshulp, maar in een tijd dat hij daarvoor beschimpt werd.’
A.A. Balkema had niet alleen een goed gevoel voor vormgeving en druktechniek, hij wist ook steeds de thema’s en auteurs te vinden die een binnen- en buitenlands lezerspubliek aanspraken. ‘Die innemende klein man agter die dik bril’, zoals Die Burger hem noemt, was veertig jaar één van de belangrijkste uitgevers van het land. Toen zijn uitgeverij A.A. Balkema in 1986 bij gebrek aan opvolgers werd opgeheven, zaten er in het fonds vele honderden, vaak prachtig gedrukte Engelse en Afrikaanse boeken op het gebied van literatuur, geschiedenis, planten, architectuur, wijnbouw en kunst.
In Nederland is A.A. Balkema toch eigenlijk alleen bekend geworden als de boekverkoper en uitgever uit het Amsterdamse Huis aan de Drie Grachten. In de oorlog was zijn goedlopende zaak daar een ontmoetingspunt voor later bekende schrijvers als W.F. Hermans, Adriaan Morrien en Adriaan Roland Holst. Balkema verkocht hun de Franse literatuur die ze nergens anders konden krijgen – hij had Frans gestudeerd – en onder de toonbank leverde hij grafiek van Werkman, Sandberg en Escher.
In eigen beheer gaf hij bovendien clandestien meer dan vijftig titels uit. Volgens de Amsterdamse antiquaar Wilma Schuhmacher, die aan een catalogus over Balkema’s Nederlandse jaren werkt, moet hij in deze tijd, met name van Jan van Krimpen, zijn grote kennis van de drukkunst en de typografie hebben opgedaan.
Over de reden voor Balkema’s plotselinge vertrek naar Zuid-Afrika in 1946 kan alleen maar worden gegist. Lisette Lewin schrijft in Het clandestiene boek 1940-1945 dat hij een inval van de Russen vreesde. ‘Eén bezetting is genoeg,’ zou hij hebben gezegd.
Wilma Schuhmacher en haar broer Max, die Balkema tot het eind van zijn leven in hun winkel hebben ontvangen, kunnen zich dat niet zo goed voorstellen. ‘Balkema was geen bange man.’ zegt Max Schuhmacher. ‘Hij deed in de oorlog riskant illegaal werk en zijn zaak was slechts één van de twee boekhandels die hebben geweigerd zich bij de Kultuurkamer in te schrijven.’
A.A. Balkema’s zoon Guus Balkema houdt het erop dat zijn vader na de oorlog teleurgesteld moet zijn geweest door het uitblijven van politieke vernieuwingen. Uit een in juni 1945 uitgegeven catalogus van zijn uitgeverij blijkt dat hij zich op dat moment nog vol goede moed op het Nederlandse publiek richtte. Hij geeft daarin een overzicht van al zijn oorlogsuitgaven en kondigt aan nu ook ‘belangrijker teksten’ te gaan uitgeven.
Nog geen anderhalf jaar later liet hij alles in de steek.
Zijn zoon herinnert zich nog hoe klein zijn ouders met hun zeven kinderen in het gedeelte van het Huis aan de drie Grachten dat ze huurden behuisd waren. ‘Later heeft hij wel eens gezegd: als ik het hele pand had kunnen kopen, was ik misschien wel in Nederland gebleven.’
A.A. Balkema’s eerste reis naar Zuid-Afrika, op ‘de Oranjefontein’, had ook nog niet tot doel om daar een nieuwe woonplaats te zoeken. De boekhandelaar-uitgever was, veertig jaar oud, door de Nederlandse Uitgeversbond uitgezonden om te onderzoeken of er in Zuid-Afrika afzetmogelijkheden voor Nederlandse boeken waren. Tot 1925 was het Nederlands één van de twee officiële talen geweest. Elke geschoolde Zuidafrikaan kon het lezen.
Pas in Kaapstad, waar hij hartelijk werd ontvangen door een bevolking die acht jaar niets meer uit Nederland had gehoord, vatte hij het plan op om daarheen te emigreren. Balkema kon toen evenmin als veel anderen voorzien dat de Nasionale Partij met haar apartheids-ideeën al zo snel aan de macht zou kunnen komen. Zuid-Afrika stond toen nog niet in een kwade reuk.
Toen dat eenmaal veranderde, moet Balkema zich volgens mensen die hem kenden dood geschrokken zijn. Volgens zijn familie heeft hij er toen over gedacht om nog een keer te verhuizen. In 1948, op reis in New York, zinspeelde hij al op een volgende verkassing.
Maar daar is niets meer van terecht gekomen. ‘We waren net in Zuid-Afrika aangekomen met zeven kinderen, van wie de oudste tien was. We wilden dat niet nog eens herhalen,’ zegt zijn zoon Guus.
Met alle energie richtte A.A. Balkema zich daarom maar op het verkopen en uitgeven van boeken die hij mooi vond. ‘Mijn vader was nieuwsgierig naar alles wat er om hem heen geschreven werd, en wilde laten zien hoe de Zuidafrikaanse cultuur deel uitmaakte van een grotere cultuur.’
Een van Balkema’s eerste uitgaven in Zuid-Afrika was het Afrikaanse dagboek van Jan van Riebeeck, in zeventiende eeuws Nederlands. Dat ging over ‘die eerste kontak met die inheemse bevolking, die eerste pogings om graan en groente te verbou, die bou van die eerste kasteel’. Andere boeken over de geschiedenis van het land volgden.
In 1951 verhuist het gezin van Kaapstad naar het 35 kilometer verder gelegen Stellenbosch, waar buiten het dorp een oude boerderij wordt gehuurd. Balkema’s jongste dochter Julian die hier in 1953 geboren is, herinnert zich de plaas als een idyllisch, selfsupporting bedrijfje onder de wijnranken. ‘We verbouwden onze eigen groente en één keer per jaar werd er een varken geslacht. Het is ongelooflijk hoe mijn ouders die omschakeling hebben kunnen maken. Elke morgen om vijf uur op, en dan om half zeven naar Kaapstad waar de uitgeverij was gevestigd.’
In 1960, na de schietpartij in Sharpeville, kreeg A.A. Balkema het voor de tweede keer te kwaad. Hij was op bezoek in Nederland toen hij hoorde wat er aan de hand was en besloot niet meer terug te gaan. Hij wilde de zaak verkopen.
Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan. Zijn zoon, die in Zuid-Afrika achterbleef om kopers te zoeken, merkte dat de animo gering was. Het fonds was te breed en te veel op de persoonlijke belangstelling van één man gericht. ‘Het was makkelijker geweest als het een literaire uitgeverij was geweest.’
Misschien vroeg A.A. Balkema ook wel te veel geld voor de overname. Zijn zoon: ‘Alle potentiele kopers kenden hem. Ze dachten dat hij toch wel weg zou gaan, en hoopten de interessantste titels voor niets te krijgen.’
Ze kenden Balkema niet. Hij besloot de zaak die hij in vijftien jaar had opgebouwd dan toch maar eigenhandig voort te zetten. De boerderij in Stellenbosch werd opgegeven, de kinderen werden naar Nederland gestuurd, de twee boekhandels die hij inmiddels had, gingen dicht en Balkema verhuisde naar een flat aan zee in Kaapstad.
Van daar verdeelde hij nog vijfentwintig jaar lang zijn tijd tussen zijn gezin in Nederland en zijn werk op de nu veel professioneler georganiseerde uitgeverij.
Tot hem dat op zijn tachtigste te veel werd. Er kwam een uitverkoop waar honderden mensen voor een prikje net zo veel kochten als ze dragen konden, en ‘A.A.Balkema – Kaapstad/Cape Town’ bestond niet meer.
Over politiek heeft Balkema zich volgens mensen die hem kenden al die jaren zo min mogelijk uitgesproken. ‘Hij was meer met kunst en andere dingen bezig,’ zegt zijn dochter Julian.
Anderen denken dat hij zijn in de oorlog aangewende zwijgzaamheid heeft voortgezet. Een van de weinige keren dat er politieke problemen dreigden, was toen Balkema de in Nederland gedrukte vertaling van Lawines Razen in Zuid Afrika wilde invoeren en de douane argwanend werd door de Afrikaanse titel Die wit geweld.
Op de begrafenis in Rotterdam haalde Balkema’s dochter Tanja de jeugdherinneringen op die haar vader haar de laatste jaren had toevertrouwd. Hoe hij opgroeide in Dedemsvaart, in de houtzagerij van zijn vader en de drukkerij van zijn oom, die de Dedemsvaartse Courant drukte. Ze vertelt hoe haar vader als kind een hut hoog in een boom bouwde. Als hij aan een bel trok, zette het dienstmeisje een glas limonade op een liftje dat naar boven kon worden getrokken.
Balkema komt uit de verhalen naar voren als sociaal én verlegen. Op zijn eerste schooldag weigert hij zijn nieuwe schoenen aan te trekken omdat iedereen in het dorp op klompen loopt. Als de Eerste Wereldoorlog uitbreekt, schrijft hij, acht jaar oud, een brief aan Keizer Wilhelm met de vraag ‘of hij wel weet wat hij aanricht.’
Guus Balkema: ‘Mijn vader hield niet van aandacht. Hij weigerde altijd om foto’s van zichzelf te laten maken voor de krant. Misschien is die houding uit de oorlogstijd overgebleven. Hij had zijn goede smaak, maar geen ambities om de toon aan te geven.’