Een voorliefde voor spiegels – Gerrit Komrij’s kunst-essays
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Gerrit Komrij. Kijken is bekeken worden. Uit de kelders van Het Stedelijk. Uitg. De Arbeiderspers/Stedelijk museum. 1996; Gerrit Komrij, Een zakenlunch in Sintra en andere Portugese verhalen. Uitg. De Arbeiderspers. 1996.
In zijn essaybundel Kijken is bekeken worden, die de door hem samengestelde tentoonstelling met werk uit de kelders van het Stedelijk Museum in Amsterdam begeleidt, stelt Gerrit Komrij een intrigerende vraag. Waarom is de moderne kunst in deze eeuw wel, en de moderne literatuur niet aangeslagen? Met moderne kunst bedoelt Komrij de kunst die niet meer, zoals vroeger, naar iets anders verwijst dan zichzelf. Er zijn, beseft hij, in de literatuur wel pogingen ondernomen om de woorden los te maken van hun betekenis, maar die zijn op niets uitgelopen. Een woord is kennelijk iets anders dan een beeld. Een klank zonder meer is niets, een lijn of kleur wel. Het modernisme dat in de beeldende kunst de enige levensvatbare richting is geworden, was in de literatuur een ‘doodlopende straat’.
Het gevolg is, nog steeds volgens Komrij, dat de literatuur en de beeldende kunst steeds meer uit elkaar zijn gegroeid. De kunst heeft een lineaire ontwikkeling doorgemaakt, waardoor geen kunstwerk meer zonder zijn voorgangers kan worden begrepen, terwijl de literatuur meer een cyclisch karakter heeft. Dezelfde thema’s kunnen terugkomen, zonder dat ze verouderd zijn.
Of deze stelling houdbaar is, weet ik niet. Er is naar mijn idee genoeg literatuur geschreven die je modern mag noemen zonder dat je deze als ‘doodlopend’ kunt afdoen – en trouwens: wat is er tegen doodlopen? En er is ook prachtig beeldend werk gemaakt dat eigenlijk niet in deze tijd past.
Maar het onderscheid tussen de twee soorten kunst is wel verhelderend voor wat Komrij in zijn bundel – en in het museum – beoogt. Het laat zien waarom hij zich als schrijver zonder problemen met de beeldende kunst kan inlaten, met het schrijven erover, terwijl de beeldend kunstenaars van hun kant niets tegen hem en zijn soortgenoten kunnen doen.
Wie de schilderijen bekijkt die Komrij nu uit de kelders van het Stedelijk tevoorschijn heeft gehaald, zal zien dat er zelfs onder zijn favorieten weinigen zijn voor wie de literatuur een rol speelt. Er is een portret van de dichter Rensburg van Leo Gestel, één van Gestels beste werken, en er hangt een zelfportret van Theodorus Molkenboer waarop een opengeslagen boek te zien is. Maar met literatuur heeft dat weinig te maken. Er had net zo goed een ander geportretteerd kunnen zijn. Molkenboer had ook een schetsboek kunnen schilderen.
Vergelijk dit eens met wat Komrij – evenals vele andere schrijvers en dichters – met beeldende kunst, en met visuele waarneming in het algemeen doet. In zijn laatste prozabundel Een zakenlunch in Sintra wordt eens te meer duidelijk hoe belangrijk voor hem juist het uiterlijk van objecten en plaatsen is. De tientallen verhalen over zijn leven in Portugal die erin zijn opgenomen, laten een achterlijk en feodaal land zien, zonder veel intellectueel leven, maar dat wordt goed gemaakt door wat er aan de oppervlakte, aan de buitenkant te beleven is. Steeds wanneer Komrij probeert zijn ambivalente gevoelens voor Portugal te ontrafelen, komt hij uit op een ondefinieerbare schoonheidservaring die hem toch voor dat land van kleine boeren en ambtenaren doet kiezen. Waar anders vind je huizen die nog een voordeur en een schoorsteen hebben? Waar ander zijn bergkammen die je niet verpletteren, en ravijnen waaruit dromen omhoog kunnen dwarrelen? Wat hem naar Portugal bracht, is het gevoel dat er bestaat voor zintuigelijke prikkelingen en stijl.
In de uit drie verhalen opgebouwde cyclus ‘Naar de grote stad’, een van de mooiste gedeelten uit de verhalenbundel, beschrijft Komrij een met alcohol doordrenkte nacht waarin plotseling uit kleine cafeetjes de fado klinkt. Dat doet hem beseffen wat hem ooit zo aansprak in Portugal. ‘Het is verdriet dat je een ogenblik gelukkig maakt, een heimwee waardoor je je heel even ergens thuis voelt. Het is een en al sentiment zonder vulgair te zijn.’ In hetzelfde drieluik bekent Komrij zijn wonderlijke gehechtheid aan de bedelaars en verminkten van Lissabon. ‘Het moet wel een aangename stad zijn die haar zonderlingen, mismaakten en bedelaars – de ware kenners van haar ingewanden – continu aan zich weet te binden.’
Hoezeer Komrij ook een schrijver is die door het beeld wordt gefascineerd, toch heeft de in Kijken is bekeken worden geconstateerde tegenstelling tussen beeldende kunst en literatuur iets misleidends. Dat hangt vooral samen met de keuze van de schilderijen. Komrij heeft voor zijn tentoonstelling vrijwel uitsluitend werk gekozen, waar iets ‘over te vertellen’ valt. De schilderijen zijn niet alle even ‘modern’.
Daarbij licht Komrij er in zijn essays vooral die elementen uit, die niet met het schilderen zelf te maken hebben. Hij concentreert zich op de verhalen die de schilderijen vertellen, de voorstellingen. Het zelfportret, dat misschien wel gemaakt is omdat de schilder zich geen betaalde modellen kon veroorloven, wordt bij hem vooral een confrontatie met het eigen ik en een commentaar op zijn rol en positie als schilder. Het naakt wordt een erotisch avontuur. Het statieportret een bewijs hoeveel macht en geld de opdrachtgever heeft.
Mooie verhalen, maar is het waar het in de kunst om gaat?
Komrij’s nadruk op het verhalende maakt dat het schrijven over beeldende kunst hem wel makkelijk moet afgaan. Makkelijker in ieder geval dan schrijvers die over het moderne hun licht laten schijnen.
Tegen dit soort verwijten heeft hij zich bij voorbaat al enigszins ingedekt door nadrukkelijk als buitenstaander te poseren. Hij is niets anders dan de man van het woord die, zonder ergens verstand van te hoeven hebben, ook eens een duit in het kunsthistorische zakje doet. Maar die rol is te makkelijk. Komrijs bescheidenheid is gespeeld. Het is een verdedigingstechniek, die vooral geestig is. Maar het is een houding die zich niet goed verdraagt met de intense aandacht die hij aan de schilderijen geeft. Daaruit blijkt juist hoe goed hij kijken kan. Doordat het kijken voor hem geen verplichte bezigheid was, heeft hij er zich onbevangen aan kunnen overgeven, maar hij ziet zeker zo scherp als andere kunstbeschouwers.
Dat schept verplichtingen.
Komrij beperkt zich vooral tot fraai geformuleerde redeneringen over schilders en modellen. Niet voor niets heeft hij een voorliefde voor spiegels en zelfportretten en andere thema’s die zich voor, nu ja, bespiegelingen lenen. Wat is er mooier voor een schrijver dan een gevallen vrouw die met haar vadsige klant wordt geportretteerd? Maar daar zou het niet bij moeten blijven. Tegen het eind van zijn bundel schrijft Komrij dat 95 procent van wat er over kunst wordt geschreven onzin is. Hij beseft daarom dat hij een loden pen ter hand heeft genomen door er zelf over te gaan schrijven. Maar nu hij eenmaal dit pad is opgegaan, zal hij verder moeten.
Komrij, en dat is een grote verdienste, houdt met zijn Kijken is bekeken worden een pleidooi voor de openheid en de naïviteit in de beeldende kunst en ruimte gemaakt voor het verhaal, zonder zich erom te bekommeren of dit wel modern is en past in de tijd. Hij lijkt daardoor ook in de beeldende kunst het cyclische te willen herstellen. Hij wil de beeldende kunst weer meer op literatuur laten lijken. Maar hij zegt dat niet met zoveel woorden.
Aan het eind van de essaybundel doet hij een eerste poging de beeldende kunst en de literatuur daadwerkelijk bij elkaar te brengen. De schilderijen van Jan en Charley Toorop en Piet Ouborg inspireren hem tot een evocatie van ons tijdsgewricht en hij belijdt spontaan zijn liefde voor het negentiende-eeuwse verstofte museum in de provincie. Komrij is dan niet langer een schrijver over kunst en kunstenaars, hij is bijna zelf een beeldend kunstenaar. ‘Laat ze zweven, de oude dames als sylviden en najaden, de heren als aapjeskoetsiers. Waarom zou de reiziger zuinig zijn en met wijs beleid omspringen met zijn voorraad. Waarom zouden we de schimmen niet een laatste, gezamenlijke reidans gunnen?’
De recensie van Gerrit Komrij’s Kijken is bekeken worden en Een zakenlunch in Sintra verscheen eerder in NRC Handelsblad van 12 juli 1996.