Bij de begrafenis van Annie M.G. Schmidt – In een roze wolk wordt Annie verlost uit de ban van de tijd
Door Reinjan Mulder
AMSTERDAM, 26 MEI 1995. ‘Daar zit die mevrouw in.’ Een klein meisje met zelfgeplukte bloemetjes in de hand heeft er weinig moeite mee om aan haar vriendinnetje uit te leggen wat zich in de met bloemen bedekte kist bevindt die door mannen in het zwart uit een rondvaartboot wordt gedragen. Ja, knikt het andere meisje, en ze zegt, om ook haar kennis te tonen: ‘Annie’.
Kinderen mochten woensdag vooraan staan, toen Annie M.G. Schmidt ’s middags temidden van honderden belangstellenden haar allerlaatste tocht maakte. Na een reis over de Amstel met de rondvaartboot in gezelschap van vrienden en familieleden, kwam de zondag overleden schrijfster in het begin van de middag aan op de Amstel-oevers bij de begraafplaats Zorgvlied. Daar namen enkele naasten haar kist op de schouders voor de laatste, vrolijke meters naar het graf.
Volgens Rudy Kousbroek die een van de sprekers was, heeft Annie Schmidt haar eigen dood altijd als een ‘feestelijke’ gebeurtenis gezien, net als geboren worden, beminnen, baren en het rijbewijs halen: “Ze beschreef de dood als het grote ophouden, een verlossing uit de ban van de tijd: ‘Die leugenachtige oneigenlijke tijd, die voorthollende alles meesleurende rivier, vol gif uit het verleden’.”
Annie Schmidt had in een van haar boeken laten weten een begrafenis in het roze te willen hebben. En veel aanwezigen hebben zich daar ook aan gehouden. De vrouwelijke ceremoniemeester draagt een roze mantelpak, in de borstzakjes van de heren prijken roze pochettes, in de knoopsgaten van het begrafenispersoneel bungelt meidoornbloesem, en verder zijn er de tientallen truien, jurkjes, mantelpakjes en jasjes in alle variëteiten van paars en roze. Wie niet beter wist zou zich op een bijeenkomst van de Bhagwan wanen.
Onder de belangstellenden waren veel bekende gezichten. Acteurs die een deel van hun succes aan het werk van de overledene te danken hebben, Annie Schmidts oud-uitgevers Reinold Kuipers en Tine van Buul, collega-dichters als Jan Boerstoel, Jan Kal en Ed Leeflang, collega kinderboekenschrijver Guus Kuijer, en ook Roel van Duyn, de oud-provo die in de verte misschien wel model heeft gestaan voor de Pluk van Pluk van de Petteflet.
Soms is niet duidelijk of de aanwezigen een act opvoeren of spontaan zichzelf zijn. “Schaamt u zich niet!”, roept een duur aangeklede, zwaar opgemaakte dame met een opvallend grote hoed tegen een paar aimabele bejaarden die vindt dat zij met hun fiets de opstelling van de begrafenisstoet hinderen. Een andere zuurpruim merkt, om zich heen kijkend, op dat het ‘bij Ischa’ nog net iets drukker was.
‘U vond ik altijd de beste!’ roept een oudere vrouw als ze in de stoet een magere Donald Jones herkent.
Jones lacht vereerd. ‘Jawel, Pension Hommeles!’
In de beslotenheid van de aula halen enkele vrienden persoonlijke herinneringen op aan de schrijfster en haar werk. Het gedicht ‘Drie ouwe ottertjes’ wordt voorgedragen. Er is iemand van Annie Schmidts befaamde voorleesclub: ‘Wij waren het publiek voor je wekelijkse one man show, en het was een hele goeie one man show’ – en er wordt gepraat over Frankrijk, waar Annie Schmidt jarenlang een huis had.
De cabaretier George Groot vergelijkt de overledene met de wonderlijk knoestige olijfbomen waar van buiten niet veel aan te zien is, maar die van binnen lang de warmte vasthouden. Hij memoreert hoe de schrijfster in haar nadagen ter bescherming van haar zieleheil bedacht hoe ze de twintigste eeuw aan Tsjechov zou kunnen uitleggen, onder het motto: ‘Dan snap ik er zelf tenminste ook wat van.’
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 mei 1995.