De patiënt die niet ziek is – Willem Jan Otten’s eerste essayistische roman over zelfmoord
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Willem Jan Otten, Ons mankeert niets. Uitg. Van Oorschot, 1994, 197 blz.
In de meeste gevallen krijgt een arts op zijn spreekuur mensen tegenover zich met klachten. Hij is daarop ingesteld. Maar het kan ook anders. In de nieuwe roman van Willem Jan Otten wordt een huisarts geconfronteerd met patiënten die vinden dat ze volkomen gezond zijn. Ons mankeert niets. Aan deze situatie zit een frivole en een minder frivole kant. Frivool – nou ja, frivool – is de categorie vrouwelijke patiënten die, al dan niet door de arts uitgelokt, op zoek zijn naar genegenheid. Hun rol is, zoals Otten aangeeft, weinig origineel. De dokter kan doktertje met hen spelen. Als hij hen met amoureuze bijbedoelingen thuis komt opzoeken, roept hij bij de voordeur olijk ‘doktersbezoek!’ waarna hij vraagt of hij bepaalde lichaamsdelen mag zien. Het zijn de vrouwen die, zoals de roman niet zonder ironie signaleert, figureren in elke echte doktersroman.
Daarnaast is er een categorie patiënten zonder ziekte die meer zorgen baart. Het zijn de mensen die niet verder willen leven. In de roman worden zij aangeduid als ‘de zwartste piet’ in het kaartspel dat de huisarts elke dag speelt: ‘de gezonde man of vrouw die van mij en mijn Eed een groteske zou maken’.
Hoe moet de gewetensvolle huisarts hen benaderen? Dat is één van de vragen die de roman zijn spanning geven. Moet een arts de doodswens van zijn patiënten respecteren, en afwachten tot zij hun plannen ten uitvoer hebben gebracht? Of getuigt het juist van respect als hij zijn uiterste best doet om hun wanhoopsdaad te verhinderen?
Het is niet voor het eerst dat Willem Jan Otten zich met deze vragen bezighoudt. In zijn rubriek Scènes in deze krant schreef hij een jaar geleden, na de zelfgekozen dood van Adriaan Venema, dat het volgens hem van weinig respect voor iemand getuigde om zonder verzet zijn doodswens te respecteren. De vrienden die Venema hadden laten doodgaan vergeleek hij in dat stuk met goden die zonder veel mededogen over zijn leven hadden beschikt.
De roman Ons mankeert niets is uiteraard minder uitgesproken. Daar is het een roman voor. Een roman komt over het algemeen niet tot eenduidige conclusies. Het is hooguit mogelijk om er een bepaalde strekking uit te destilleren.
Maar de nuances vloeien ook voort uit het perspectief dat Otten heeft gekozen. Het verhaal over een man die niet langer meer wil leven wordt in het boek verteld door de arts die zich op het beslissende moment afzijdig heeft gehouden. De tekst van de roman is zijn verslag van de gebeurtenissen, in de vorm van een brief aan het medisch tuchtcollege. Hij beschrijft daarin wat er op de noodlottige dag is voorgevallen, waarbij hij op een aantal vragen het antwoord schuldig blijft.
De vraag of hem iets te verwijten valt, wordt nog gecompliceerd doordat hij een ondoorzichtige relatie had met de overledene. De zelfmoordenaar was zijn voorganger, hij zelf was ooit op jeugdige leeftijd zijn patiënt en ze blijken ook nog concurrenten te zijn geweest in de liefde. De arts was daardoor niet geheel belangeloos bij de zelfgekozen dood. Een reden te meer om zich schuldig te voelen.
Ik neem aan dat Otten deze complicatie niet toevallig heeft aangebracht. Wat hij zich op deze manier kan afvragen is dit: kun je een patiënt onbaatzuchtig in zijn sterven terzijde staan wanneer je door je positie niet onbaatzuchtig bent? Otten vindt waarschijnlijk dat een arts, om dit soort troebele vragen te voorkomen, maar beter onverkort kan vasthouden aan het uitgangspunt dat hij onder alle omstandigheden het leven moet dienen. Zodra je daarmee sjoemelt, zo kun je uit de roman afleiden, roep je fantomen op die niet goed meer te beheersen zijn.
Willem Jan Otten beoefent in Ons mankeert niets een aangename, essayerende manier van romanschrijven. Het boek is opgebouwd als een thriller, in elk hoofdstuk wordt er meer informatie vrijgegeven en pas op de laatste bladzijden zijn alle geheimen prijsgegeven. Maar tegelijkertijd zit de tekst vol interpretaties en karakteriseringen van verschijnselen die de schrijver interesseren.
Tussen deze twee elementen weet Otten een goed evenwicht te vinden. In zijn vorige roman De wijde blik had hij nogal eens de neiging om al te gretig overal verbanden te leggen en metaforen op elkaar te stapelen, waardoor de poëzie van het verhaal soms een beetje werd ondergesneeuwd. Ons mankeert niets is in dit opzicht wat losser geschreven. Er is meer plezier in het vertellen en in het verbeelden van de geschiedenis.
Het zijn de, zeg maar, aforistische gedeelten waarin Otten zijn grootste hoogte bereikt. Wat hij zijn personage laat opmerken over het wezen van het leven dat de arts moet dienen, de verschijningsvormen van de dood en de rituelen van het artsenberoep, is een lust om te lezen, en te herlezen. Zo zegt zijn protagonist als er moet worden ingevuld of er een natuurlijke doodsoorzaak is: “De dood van iemand is pas natuurlijk als hij onbegrijpelijk is.” Het is een opmerking die laat zien hoe Otten zich heeft ingewerkt op het heikele terrein van leven en dood.
Mooi is ook de relatie die wordt beschreven tussen de lichamelijke klachten van een patiënt en zijn verwoording ervan. En hoe raak is niet wat er door de arts wordt gezegd over de intimiteit van het sterven. Het allermooiste fragment vond ik wel dat waarin Otten, net als in zijn stuk over Venema, het collegiale overleg tussen artsen met de houding van goden vergelijkt: “even zal het zijn alsof twee goden elkaar bellen en niet hoeven te vertellen hoe noodlottig ze zijn, want ze kennen het noodlot, ze schikken zich er beter naar dan wie ook, ze kennen.”
Verscheen eerder in NRC Handelsblad op 18 november 1994