‘De virtuoos’: Margriet de Moor’s rijke ode aan Napels
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Margriet de Moor, De virtuoos. Uitg. Contact. 181 blz. 1993.
In haar nieuwe roman De virtuoos gaat Margriet de Moor wat verder van huis dan in haar vorige boeken. Hoofdpersoon is een Italiaanse aristocrate uit het midden van de achttiende eeuw die verliefd wordt op zoiets vreemds als een castraatzanger bij de opera. Maar de schrijfster brengt het er wonderlijk goed vanaf. Ze beschrijft de verhouding tussen de twee gelieven en hun belevenissen alsof ze er zelf bij is geweest. Aan het boek moet dan ook een grote hoeveelheid research ten grondslag liggen.
Wie tegenwoordig onvoorbereid naar Napels reist, kan zich maar moeilijk voorstellen waaraan deze Zuid-Italiaanse stad haar grote faam ontleent. De stad is armoedig, rommelig en vuil en er raast in alle richtingen luidruchtig verkeer doorheen. De virtuoos laat zien dat Napels aanzienlijk betere tijden heeft gekend. Het verhaal speelt zich voor een groot deel af in de nabijheid van de Napolitaanse opera, het Teatro San Carlo, in een tijd dat het daar wel zeer vrolijk toeging. Grote groepen rijken en edelen hingen avond aan avond in het befaamde complex rond, etend, drinkend en gokkend, en als het zo uitkwam luisterden ze naar de allernieuwste muziek die ten gehore werd gebracht.De achttiende eeuw was de bloeiperiode van de Italiaanse opera, met Napels als onbetwist middelpunt. Karel van Bourbon, de nieuwe koning, had er in 1737 naast zijn koninklijk paleis het grootste operagebouw van Europa laten neerzetten en sindsdien werd alles wat elders in de wereld onmogelijk was, in Napels opgevoerd. Uit de roman blijkt bijvoorbeeld hoe tijdens een voorstelling honderden cavaleristen de paarden uit de nabijgelegen koninklijke stallen de planken op konden jagen, waarna ze zich in slagorde opstelden om onder aanzwellend kabaal van trompetten en pauken op elkaar in te gaan hakken. Na de weinig opwindende Oostenrijkse heerschappij over de stad, wilde de koning weer wat leven brengen in de hoofdstad, en dat moet hem zeker zijn gelukt.
Behalve als een cultureel centrum van de eerste orde laat De virtuoos het achttiende eeuwse Napels ook herleven als een centrum van vrijzinnigheid. Uit de gesprekken die de vrouw met haar geliefde voert blijkt dat Londen in de achttiende eeuw uiterlijk gebukt ging onder het puritanisme, men cultiveerde er het verstand en de ironie. Parijs was in de ban van de ethiek. En Rome, de meest nabijgelegen stad voor de Napolitanen, werd als vanouds door de katholieke kerk kort gehouden. Maar het vrijgevochten Napels kende zo te zien God noch gebod. Virtuositeit, zo zegt iemand in het boek tegen een verbaasde Fransman, is voor ons het hoogste wat bereikt kan worden. En ook: ‘Wij hier hebben grote waardering voor profetieën en bezwering, voor zielsverhuizing, blinde vlekken, voor naïeve en wonderbaarlijke leerstellingen en voor denkbeelden die niet altijd even helder zijn.’
Tegen deze achtergrond beschrijft Margriet de Moor in De virtuoos de liefde voor één van de grote sterren van de opera, de castraatzanger Gasparo Conti, bijgenaamd il virtuoso. Hij is een typisch produkt van het libertijnse klimaat in Napels. In de stad wordt een voortdurend spel der vergissingen gespeeld. Jongens betreden het toneel, verkleed als meisjes, en meisjes doen zich weer als jongens voor die zich daarna als meisjes verkleden. Niemand weet meer wie of wat hij voor zich heeft en daar geniet men van. Ook de castraatzanger brengt met zijn hoge sopraan menige toeschouwer in verwarring. Hij brengt een toon voort die aan een vrouwenstem doet denken, hij heeft geen baardgroei, maar zijn stemvolume en zijn lichaamsbouw zijn voor een vrouw veel te krachtig. Hij is een wezen dat eigenlijk niet kan bestaan.
Het is aan Margriet de Moor wel toevertrouwd om de liefde voor een dergelijke onmogelijkheid op een afwisselende en levendige manier te beschrijven. Ze gaat uitvoerig in op de betovering die er van het onbehaarde lichaam uitgaat (dat fraaie witte landschap’) en op de charmes van zijn lijdzaamheid. De liefde voor de castraat wordt van begin af aan voorgesteld als een tijdelijke affaire, maar daarin ligt in de voorstelling van de vrouw nu juist het zuivere. De affaire krijgt meteen het karakter van een toekomstige mooie herinnering.
Het grootste deel van De virtuoos wordt achteraf door de vrouw verteld, nadat ze van de zanger afscheid heeft genomen. Ze beschrijft haar herinneringen aan het dorp bij Napels waar ze hem op haar tiende als jongen in een kerkkoor heeft horen zingen. Ze beschrijft haar eerste ontmoeting in een weelderige Napolitaanse salon, en het verloop van hun kortstondige verhouding.
Daarbij laat Margriet de Moor de vertelling geregeld heen en weer springen. Gebeurtenissen, gesprekken en overwegingen lopen door elkaar heen, “Ooit heb ik gedacht dat verleden en toekomst gescheiden zijn,’ zegt de vrouw ergens in het begin. Meteen gevolgd door: “Het is niet waar. Er bestaan geen verhalen zonder citaten. Gebeurtenissen stappen van de ene tijd over in de andere.’ Soms roept ze met een paar losse woorden een beeld op: ‘Zijn witte hemd, zijn kniebroek, kleren die zijn broers of neven zonder scrupules zouden afdragen. Zijn goudgespikkelde ogen.’
De virtuoos is om drie redenen een rijk boek. Het is, zeker voor een roman, buitengewoon informatief. Margriet de Moor is goed thuis in het achttiende-eeuwse Italiaanse muziekleven en ze laat de lezer daar royaal van mee genieten. We worden uitvoerig geïnformeerd over het leven van de castraatzanger. We lezen hoe de fatale ingreep wordt uitgevoerd (bedwelmd door het dichtdrukken van een slagader), onder welke voorwaarden de operatie plaatsvindt (de jongetjes moeten er zelf mee instemmen), we zien hoe het lichaam van de gecastreerde zich daarna ontwikkelt (met een mooi klein jongenslid’), en we horen hoe zijn sekuele leven verloopt (vrij lauw, maar soms culminerend in een ‘droogstoot’). Het boek geeft een interessante interpretatie van de beschreven periode. En ten slotte is De virtuoos te lezen als een reeks lofzangen. Het is een ode aan de muziek, en aan een cultuur waarin deze gedijen kan. Het is een ode aan de menselijke stem als de hoogste vorm van expressie (“de stem is de persoon, niet het geslacht’). En het is een lofzang op de zuivere liefde.
Vooral in het onder woorden brengen van het lichamelijk genot dat uit de liefde kan voortkomen bereikt Margriet de Moor grote hoogtes. Geen nuance blijft achterwege. Op overtuigende wijze laat ze zien dat de liefde voor een castraat juist zo bijzonbder kan zijn omdat deze gedoemd is tijdelijk te zijn.
De castraat is, in de visie die De virtuoos van hem geeft, de vluchtigheid zelf, net als de muziek die hij brengt. Maar hij heeft het eeuwige leven: ‘Mijn grote liefde was een zanger geweest,’ verzucht de vrouw op haar oude dag. ‘Wat ik tot mijn dood met me mee zou dragen, als ingehamderde kennis, zouden koptonen zijn, borsttonen, registerwisselingen, de wetten van de ademhaling en de engelachtige overmoed waarmee Gasparo (-) zijn aria’s varieerde en versierde.’
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 24 september 1993.