Alweer bedrog en verraad: prachtig boekenweekgeschenk van W.F. Hermans
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Willem Frederik Hermans, In de mist van het schimmenrijk. Uitg. CPNB, 1993, 95 blz.
Volgens W.F. Hermans, de schrijver van het boekenweekgeschenk van 1993, is de roman een oneindig veel hoger genre dan het dagboek. Tijdens de presentatie van het geschenk in het Amstelhotel in februari 1993, legde hij dat nog eens uit. Dagboeken, aldus W.F. Hermans, worden door het stomme toeval beheerst. De schrijver ervan is afhankelijk van wat er gebeurt. Romanschrijvers zijn daarentegen “de aap van God’. Zij zetten de feiten zelf naar hun hand.
Een opmerkelijk standpunt aan de vooravond van een boekenweek die in het thema staat van de ego-documenten. Een opmerkelijk standpunt ook voor iemand die zelf net een boek publiceert dat de vorm van een dagboek heeft. In de mist van het schimmenrijk, het geschenk dat Hermans schreef, heeft als ondertitel: ‘fragmenten uit het oorlogsdagboek van de student Karel R.’ In het boek vertelt de Amsterdamse student Karel Rotteveel in chronologische volgorde zijn belevenissen tijdens de maanden maart tot en met oktober 1944.
In de gebeurtenissen zijn twee hoofdlijnen te ontdekken. De student is, in zijn eigen ogen althans, zijdelings betrokken bij illegale activiteiten en moet zich daaruit zien te redden. Hij zou bij een aanslag op een tandarts hebben geholpen die, naar men zegt, joden aan de Duitsers heeft verraden, en hij werkt mee aan een geheime zender die berichten naar Engeland moet sturen. Tegelijkertijd begint hij een verhouding met een telegrafiste van de PTT die al met een wat oudere man verloofd is, en die – wat het extra gecompliceerd maakt – dat ook graag wil blijven.
Het thema is dus, zoals vaker bij Hermans, bedrog en verraad. Hermans suggereert dat er in de bezettingstijd een generatie is opgegroeid voor wie eerlijkheid niet heilig is. ‘Zou het niet mogelijk zijn,’ vraagt de student zich af, ‘in vrede met elkaar te leven zonder dat de een voor de ander geheimen had, die hij in zijn zakken droeg als bommen die elk ogenblik dreigen te ontploffen?’
Hermans werkt het thema op een intrigerende manier uit. Het bedrog in de liefde wordt als het ware gespiegeld in het politieke bedrog. Op beide terreinen kan niemand op een ander vertrouwen. Hoewel het boekenweekgeschenk de vorm heeft van een dagboek, is het eigenlijk een novelle. Al op de eerste bladzijden blijkt dat Hermans de dagboekvorm niet erg consequent toepast. Er komen dan een paar flash backs voor, die in een dagboek zeer onwaarschijnlijk zouden zijn. De student legt bijvoorbeeld gedetailleerd uit hoe weken tevoren zijn vriend is gearresteerd.
Aan het slot wordt de dagboekvorm zelfs losgelaten. Het boek eindigt met ongedateerde fragmenten waarin de hoofdpersoon, heel beeldend, beschrijft hoe hij zwaar gewond door de binnenstad wegvlucht nadat hij een Duitse agent in de Slijkstraat heeft neergeschoten. Op de laatste bladzijde schrijft Hermans dat brokstukken van het voorafgaande na de oorlog op verschillende plaatsen in Amsterdam te voorschijn zijn gekomen. Hoe het met de schrijver ervan is afgelopen, zou nooit zijn opgehelderd.
In de mist van het schimmenrijk is een nieuwe aflevering geworden in de reeks kleine meesterwerkjes die de CPNB de laatste jaren heeft laten weggeven. Het boek is, zoals Hermans heeft laten weten, geen volledig nieuw werk. Het is voor een belangrijk deel gebaseerd op fragmenten uit de nooit gepubliceerde roman Argelooze terreur die hij schreef in 1944, direct na zijn debuut Conserve. Omdat geen uitgever het boek destijds wilde uitgeven, zijn eerder delen eruit verwerkt in Ik heb altijd gelijk, De Tranen der Acacia’s en De donkere kamer van Damocles.
Deze ontstaansgeschiedenis verklaart hoe Hermans er in geslaagd is vijftig jaar na dato nog een overtuigend beeld van de oorlogsjaren op te roepen. De muziek die gedraaid wordt, de sigaretten die worden gerookt, zelfs de uitdrukkingen die worden gebruikt doen zeer authentiek aan.
W.F. Hermans heeft niet overal kunnen voorkomen dat de dagboekvorm zijn tol eist. Vooral in de eerste helft komen nogal wat losse eindjes voor die in een dagboek normaal zijn, maar waarvan ik me afvraag hoe noodzakelijk ze zijn voor een novelle. Vrij veel personages komen later niet meer terug. Soms werken die vele namen en flarden sterk. Er wordt bijvoorbeeld een paar keer vluchtig over een zekere Jeanne gesproken over wie we verder vrijwel niets vernemen. Maar juist daardoor kan zij zich in zekere zin tot een hoofdfiguur in het verhaal ontwikkelen. Zij weet dat de student bij de moord op de tandarts betrokken is geweest en zou dat elke dag aan de Duitsers kunnen vertellen, maar omdat we niets over haar horen blijft er een spanning bestaan. Andere keren leiden de vele bijfiguren de aandacht juist af.
Eén probleem heeft W.F. Hermans bij zijn bewerking niet goed op weten te lossen. Dat is de rol van de illegaliteit. De afgelopen veertig jaar heeft Hermans, zoals bekend, nogal eens vraagtekens geplaatst bij het nut van het verzetswerk in de oorlog. Ook in In de mist van het schimmenrijk doet hij dat. Maar omdat het verhaal nu door een verzetsstrijder wordt verteld, is dat weinig overtuigend. Hermans laat de student nu opmerken dat zijn oom met het verspreiden van illegale krantjes waarschijnlijk meer heeft bereikt dan hij met zijn liquidatie, maar erg geloofwaardig wordt dat niet. Elders in het boek wordt juist uitgelegd dat het bij de liquidatie ging om iemand die joden bij de Duitsers aangaf. Bij zo iemand, zo zou ik denken, kan elke dag langer leven vele onschuldige mensenlevens kosten. Bij het verspreiden van krantjes is dat belang er niet.
Misschien is Hermans in zijn kritiek soms te ver doorgeschoten. Ook de student in het boek doet zich waarschijnlijker veel cynischer voor doet dan hij diep in zijn binnenste is. ‘Och Karel, eigenlijk ben je zo goed,’ zegt de telegrafiste tegen het slot tegen hem, ‘soms wil je alleen het slechtste, het allerslechtste in de mensen zien, maar je meent het niet. Altijd beweer je dat liefde maar onzin is, dat haat en eigenbelang de enige dingen zijn die tussen mensen blijven op den duur. Eigenlijk houd je veel te veel van mij.’
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 12 maart 1993