Geerten Meijsing’s sleutelroman ‘De Grachtengordel’: Een vermakelijk en actueel boek ‘dat er zijn mag’
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Geerten Meijsing, De grachtengordel. De Arbeiderspers, 347 blz.
Geerten Meijsing moet voor een moeilijk dilemma hebben gestaan. Hij wilde een roman schrijven over de oppervlakkige sensatiezucht van de schrijvers, uitgevers en critici die zich, zoals bekend, binnen de Amsterdamse grachtengordel ophouden. Maar hoe kon hij hun doen en laten aan de kaak stellen zonder zelf te vervallen tot sensatie, roddel en achterklap?
Of hij er erg lang over getobt heeft, weet ik niet, maar hij heeft in ieder geval voor de meest radicale oplossing gekozen. In zijn deze week verschenen roman De grachtengordel heeft hij het door hem gehekelde geroddel en gemanipuleer tot in het absurde in de praktijk gebracht.
If you can’t beat them, join them, moet hij hebben gedacht. Ik kan me niet herinneren ooit eerder een boek te hebben gelezen waarin zoveel herkenbare Amsterdamse schrijvers en uitgevers, met hun goede en slechte eigenschappen zijn afgeschilderd – en ik weet ook zeker dat er de laatste jaren weinig boeken zijn geweest die zoveel aanleiding zullen geven tot geklets als dit.
De grachtengordel is daarmee een self fulfilling prophecy: alleen al door de manier waarop het is opgezet, zal het zijn eigen gelijk afdwingen.
Ik geloof niet dat daar in dit geval veel op tegen is. Wie de moderne Nederlandse literatuur ter harte gaat, kan niet genoeg lezen over wat daar van jaar tot jaar omgaat. Daar komt bij dat Geerten Meijsing zich – gelukkig – niet tot de buitenkant beperkt. Hij geeft weliswaar veel petite histoire over sommige collega’s, maar hij zijn boek toch een goede indruk van de manier waarop de Nederlandse literatuur in deze dagen gemaakt en verspreid wordt.
We lezen hoe de onderlinge contacten tussen sommige toonaangevende schrijvers verlopen, met enkele prachtige dialogen over de taak en de plaats van de schijver in deze tijd. We zien hoe steeds weer geprobeerd wordt de literatuur via recepties en salons te verkopen. Meijsing geeft een idee van de financiële kanten van het vak, het in wezen vernederende beurzen- en prijzenstelsel. Hij keert zich tegen het oprukken van de managers en de marketingdeskundigen binnen de moderne uitgeverij. En ten slotte verkondigt hij behartenswaardige opinies over de dubieuze invloed van de media. Stuk voor stuk onderwerpen waarvan je niet kunt volhouden dat ze onbelangrijk zijn.
De grachtengordel (en laat dat woord van nu af aan nooit meer gebruikt worden!) is opgebouwd uit veel korte hoofdstukken die ieder een eigen kleur en een eigen invalshoek hebben. De kans dat de verveling toeslaat is daardoor klein. Er zitten gedegen, betogende stukken in, die doen denken aan de boeken die Meijsing vroeger onder het pseudoniem Joyce & Co schreef. Er zijn realistische delen, verwant aan Meijsings latere werk. Er is satire en polemiek. En soms beoefent hij, niet onaardig, het genre van de pastiche. Hoofdstukken die aan één bepaalde schrijver zijn gewijd, kunnen de stijl van die schrijver mee krijgen. Zo schrijft Meijsing over A.F.Th. van der Heijden in de sierlijke, met symboliek overladen stijl van deze auteur. Bij stukken over Kester Freriks imiteert hij diens romantische gezucht, en bij Boudewijn van Houten slaat hij een rechts oude-mannen-toontje aan.
Wie ook maar iets van Geerten Meijsing weet, zal zien dat het verhaal uit het boek in hoge mate autobiografisch is. De grachtengordel gaat over een ongeveer veertigjarige schrijver uit Haarlem die na een jarenlang verblijf in Italië besluit naar Amsterdam te komen. Hij heeft verschillende boeken geschreven die nooit veel succes hebben gehad, maar nu stort hij zich met hart en ziel in het rijke literaire leven. Hij bezoekt lezingen en manifestaties, hij praat met collega’s, uitgevers en critici. En het resultaat blijft niet uit. Aan het slot wint hij, net als indertijd Geerten Meijsing, de AKO-literatuurprijs.
Voor zover ik kan zien, zijn vrijwel alle personages naar de werkelijkheid gemodelleerd. Naast Kester Freriks, A.F.Th van der Heijden en Boudewijn van Houten (in het boek aangeduid als Christiaans, Zeggers, en Storm) zijn onder anderen de schrijvers P.F. Thomése, Oek de Jong, Jeroen Brouwers en Joost Zwagerman te herkennen, en tussen de uitgevers en redacteuren ontdekken we zonder veel moeite Theo Sontrop, Martin Ros, Johan Polak, Ary Langbroek, Jan Kuijper en Emile Brugman.
Je krijgt ook de indruk dat Meijsing al zijn modellen persoonlijk goed kent of heeft gekend, wat het verhaal alleen maar overtuigender maakt.
De enkele keer dat hij toch van de werkelijkheid afwijkt, is daar meestal wel een reden voor aan te wijzen. Soms heeft hij ingewikkelde gebeurtenissen vereenvoudigd. De twee jaren waarin Meijsing voor de AKO-prijs werd genomineerd zijn bijvoorbeeld ineengeschoven tot één jaar, het jaar waarin hij hem won.
Was het te voorkomen geweest dat een boek over de gebruiken van de grachtengordel zelf zo’n duidelijk grachtengordel-karakter draagt? Ik denk het wel. Meijsing had meer kunnen verzinnen. Hij had bestaande personages in elkaar kunnen schuiven tot nieuwe figuren. Hij had de plaats en de tijd van handeling minder precies aan kunnen geven. En hij had de prijs ook anders kunnen noemen.
Maar ik vraag me af of het resultaat dan even geslaagd was geweest. Of je het nu op alle punten met hem eens bent of niet, Geerten Meijsings geeft een aantal zeker niet onzinnige bespiegelingen over prominente literatoren, hij laat zien hoe schrijvers in deze tijd wonen en werken en hij geeft inzicht in het AKO-mysterie. Geen van deze onderdelen had ik graag gemist.
Wie vindt dat A.F.Th van der Heijden een van de belangrijkere jonge auteurs is – en wie vindt dat niet? – moet haast wel geïnteresseerd zijn in het commentaar van een collega die hem jaren van nabij heeft meegemaakt. En wie geïnteresseerd is in de literaire uitgeverswereld mag blij zijn eindelijk eens een fraai portret te lezen van de tycoons Theo Sontrop en Johan Polak.
Hoe beperkt zijn onderwerp ook is, veel van wat Geerten Meijsing in De Grachtengordel beschrijft gaat de opwinding van het moment ver te boven. Wat hij schrijft over de werkwijze van Sontrop en Polak snijdt hout. En zijn commentaar op een groot aantal actuele onderwerpen is verfrissend: de plotselinge heiligverklaring van Frans Kellendonk, het door de kritiek bevolen straatrumoer dat volgens Meijsing tot de latere boeken van Van der Heijden en Oek de Jong zou hebben geleid, het oprukkende sponsorschap in de kunst, behandeling van de literatuur in dag- en weekbladen.
Het enige nadeel van het boek is dat het lezen ervan sterk gekleurd zal worden door ieders persoonlijke kennis. Dat is natuurlijk bij elk boek zo, maar bij dit boek is dat meer het geval dan anders. Gelukkig zijn de meeste personages uit het boek redelijk bekend. Maar waar personages minder goed bekend zijn, kunnen misschien hier en daar misverstanden ontstaan. Het zal niet toevallig zijn dat de duisterste personages in het boek juist die personen zijn, die ik niet direct kon thuisbrengen.
Dat neemt niet weg dat De grachtengordel een boek is ‘dat er zijn mag’. Het is actueel, het gaat ergens over, het verkondigt opinies en het is leuk om te lezen. Een combinatie die je in de Nederlandse literatuur niet elke dag tegenkomt.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 28 augustus 1992