Per draagstoel naar het strand – Recensie van A. Alberts, Twee jaargetijden minder

Door Reinjan Mulder
Recensie van A. Alberts: Twee jaargetijden minder. Uitg. CPNB, 1993, 55 blz. Prijs ƒ4,95

De eerste zin van het dunne boekje is een klein raadsel. ‘Het kan in Amsterdam geweest zijn,’ schrijft A. Alberts (1911-1995) in Twee jaargetijden minder,  ‘of Haarlem; in elk geval in de buurt van het Noordzeekanaal met zijn IJmuider sluizen.’
Wat is dat ‘het’? Wat kan in Amsterdam geweest zijn? Je hoopt dat de tweede zin met een antwoord komt.
Maar dat gebeurt niet, daarin staat alleen: ‘En daar dan met lust het zeegat uit, zoals ze vroeger zongen.’ En dan volgt er een stuk over een ander kinderliedje.
Zou men in Amsterdam of ‘in ieder geval in de buurt van het Noordzeekanaal’ het zeegat zijn uitgegaan?
Dat is onwaarschijnlijk.
Wat dan?
Ik houd het er voorlopig op dat A. Alberts, de schrijver van het dunne boekje, zijn openingszin gekozen heeft om aan zijn boekje het karakter te geven van een verhaal. Het boekje wordt weliswaar gepresenteerd als een essay, het is het officiële, door de CPNB uitgegeven boekenweekessay van 1992, maar het betoog heeft iets fictiefs, nu het zo mooi wordt verpakt in een paar fragmenten die eerder aan een vertelling doen denken. We zijn aan boord gegaan van een schip dat naar Indië voer, lijkt Alberts te willen zeggen, en dat kunnen we nu nooit meer, zo voegt hij er tot slot aan toe. Op de voorlaatste bladzijde van het boeknweeekessay schrijft hij, nu expliciet: ‘Het is weg. We hebben er geen enkel jaargetijde uit overgehouden. We hebben hen niet meer. Zij hebben ons niet meer. Wij hebben het niet meer. Het land.’
Ook elders in het boekje komen dit soort weemoedige, lichtelijk verbaasde zinnetjes voor. Zo vertelt A. Alberts in een van de vele intermezzo’s hoe hij als gouvernementsambtenaar eens op bezoek is geweest bij de vorst van Groot Salambu. In een staartje van het verhaal staat daar plotseling: ‘Pas later heb ik gehoord dat die hele handel van het begin op zo’n eiland tot en met de slaolie in de fles werd gedreven door een firma in Amsterdam, die kantoor hield op de bovenverdieping van het Centraal Station.’ Dat is nogal wat: van de palmen op het eiland gaat hij over op de handel in zoiets prozaïsch als slaolie, om ten slotte te eindigen op een bovenverdieping van een station.

In het bescheiden Twee jaargetijden minder laat Alberts niets minder zien dan hoe Nederland indertijd in Indië terecht kwam, hoe hier in de negentiende eeuw het Cultuurstelsel werd ingevoerd, en afgeschaft, en daartussendoor vertelt hij hoe hij zelf, in de nadagen van het rijk, te maken kreeg met wat er allemaal is opgebouwd. De belangrijkste vraag die hij daarbij stelt, is of de Nederlanders in de laatste anderhalve eeuw een andere houding hadden kunnen innemen tegenover de inwoners van Indonesië.
Na het felle anti-kolonialisme van de eerste naoorlogse jaren lijkt dat geen overbodige vraag. Nu algemeen erkend wordt dat de Europeanen naast het vele kwaads in hun koloniën ook veel goeds hebben verricht, is het inderdaad wel eens goed om na te gaan of en hoe had het anders had gekund.
A. Alberts neemt in die kwestie, net als in zijn twee jaar eerer verschenen boekje Een kolonie is ook maar een mens, een nogal verlicht koloniaal standpunt in. Hij laat, vrij overtuigend naar mijn idee , zien dat de Nederlanders in de negentiende eeuw misschien te afstandelijk zijn geweest, te weinig geïnteresseerd in wat de inlanders bezig hield, maar betwijfelt of het huidige Indonesië zonder deze afstandelijkheid wel bestaan zou hebben. Als de Nederlanders werkelijk meer rekening hadden gehouden met wat er in de hoofden van ‘de Javaan’ omging, zo lijkt hij te willen zeggen, zou het hele dekolonisatieproces misschien wel een eeuw eerder hebben plaatsgevonden. Als er in Nederlands-lndië destijds minder tucht had geheerst, zou er naar Alberts meent te weinig winst zijn gemaakt, zodat Indië voor Nederland (en dus ook voor Multatuli!) al gauw niet interessant meer geweest zou zijn.
Alberts geeft toe dat hij zelf in zijn Indische jaren weinig contact heeft gehad met de plaatselijke bevolking. Het Indonesische standpunt is in zijn boekje dan ook wat onderbelicht. Hij  legt ook wel wat erg sterk de nadruk op de economische kanten van het kolonialisme. Maar daar staat tegenover dat hij zijn persoonlijke ervaringen op een aardige manier met de historische werkelijkheid laat samengaan. Ervaringen die hij soms eerder in verhalen en romans heeft verwerkt. Zo valt in de beschrijving van zijn aankomst op het eiland Groot Salambu op, dat deze gebeurtenis al bijna woordelijk is verwerkt in de openingsscène van het verhaal ‘Groen’, uit zijn boek  De eilanden. Met een sloep wordt hij eerst naar de kant geroeid, waarna hij per draagstoel naar het strand wordt vervoerd.

Ter gelegenheid van de boekenweek en de hoofdrol die Alberts daarin is toebedeeld, heeft uitgeverij Van Oorschot twee van zijn oudere boeken goedkoop herdrukt: De eilanden en De vergaderzaal. De historische roman Een venster op het buitenhof is tijdelijk ferm in prijs verlaagd. En er is ook een nieuwe titel uitgebracht: Libretto voor een gewezen koningin. Hierin heeft Alberts het werk bijeengebracht dat hij zelf beschouwt als het beste wat hij heeft gemaakt. In de bundel komen twee verhalen in voor uit De eilanden (ook het hiervoor genoemde, verstikkende ‘Groen’), twee stukken die eerder in Tirade werden gepubliceerd, een nog ongepubliceerd verhaal, en de integrale tekst van de roman De honden jagen niet meer.
Alberts mag dit jaar dan net niet de P.C. Hooftprijs hebben gewonnen*, zoals we hebben kunnen lezen, hij had zich geen betere tachtigste verjaardag kunnen wensen.

Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 13 maart 1992.
*In 1995 kreeg Alberts alsnog de P.C. Hooftprijs voor zijn hele oeuvre. 

 


 

Geef een reactie