Een eenmans-actiegroep tegen de rest van Nederland – bij de dood van Renate Rubinstein (1929-1990)
Door Reinjan Mulder
In het verhaal ‘Niet de woorden maar de stem’, dat in mei 1965 in het maandblad Avenue verscheen, heeft de op 23 november overleden Renate Rubinstein een aantal herinneringen aan haar jeugd beschreven die bij haar bovenkwamen na de dood van haar moeder. Het is een ontroerend verhaal, waarvan ze later heeft gezegd dat het, sinds ze het schreef, altijd heel dicht bij haar is gebleven. Alle columns die ze later als Tamar in Vrij Nederland schreef waren volgens haar niets anders dan een toelichting op dit ene, autobiografische verhaal.
Wie de herinneringen, opgenomen in Tamarkolommen en andere berichten (1973), nu overleest, begrijpt meteen waarom Rubinstein zo aan dit verhaal gehecht was. Ze beschrijft erin hoe zij zich in 1940 nauwelijks realiseerde dat haar joodse vader voorgoed door de Duitsers werd meegenomen. Ze was op dat moment elf jaar, met haar ouders was ze een paar jaar tevoren uit het nationaal-socialistische Berlijn naar Amsterdam meegekomen, maar toen de dreiging werkelijkheid werd, in Nederland, lette ze even niet op; al haar aandacht werd opgeeist door een vijf jaar oudere jongen op wie ze verliefd was.
Hoewel ze achteraf weet dat ze waarschijnlijk toch niets voor haar vader had kunnen doen, heeft het haar lang dwarsgezeten dat ze zich niet heldhaftiger gedroeg. Haar onvermogen om iets te ondernemen, schrijft ze, beschouwde ze als een vorm van lafheid.
Haar leven na de oorlog kan tot op grote hoogte worden gezien als een poging om zich voortaan aan een dergelijke lafheid te onttrekken. Ze wil, schrijft ze in 1965 nog, niet volwassen zijn zonder te weten wat het goede is in kwesties van moraal en politiek.
De ervaring die hier is beschreven maakt duidelijk waarom het grootste deel van Rubinsteins leven na de oorlog op de een of andere manier in het teken heeft gestaan van het goede. Als ze 21 is, vertrekt ze naar Israel om in een kibboets te werken. Daarna, als ze teleurgesteld is teruggekeerd naar Nederland, stort ze zich in Amsterdam op de studie van de politieke en sociale wetenschappen. In 1955 wordt ze redacteur van het studentenblad Propria Cures, waarin ze stukken schrijft over Israel en het Palestijnse vraagstuk. Het duurt dan niet lang meer of ze wordt een veelgelezen columniste bij Vrij Nederland, het weekblad waarin ze week in week uit haar mening geeft over allerhande onderwerpen – tot twee weken geleden, toen ze haar laatste stuk publiceerde.
In al die jaren is het zoeken van het goede voor Renate Rubinstein niets minder dan een levensnoodzaak geweest. Dat klinkt misschien zwaar en tobberig, maar dat is het niet. Wie de stukjes doorleest die naderhand in de vele bundels van haar zijn opgenomen, kan niet anders dan toegeven dat haar toon ondanks de ernst van de onderwerpen vaak opvallend luchtig is.
Deze luchtige toon moet zijn veroorzaakt doordat Renate Rubinstein meestal vrij scherp dacht te weten wat dat goede precies is. In het hierboven genoemde verhaal staat een mooi zinnetje dat in dit opzicht typerend is: ‘je bleek die moeilijke dingen vrij makkelijk te kunnen leren’.
Sinds Renate Rubinstein in 1955 haar eerste stukjes schreef, heeft ze over de meest uiteenlopende en de meest ingewikkelde onderwerpen een uitgesproken mening onder woorden gebracht. Het is maar weinig voorgekomen dat ze aan de ingewikkeldheid van een probleem ten onder ging. Steeds weer slaagde ze erin een zaak zover te vereenvoudigen dat hij oplosbaar werd.
Een gevolg daarvan was wel dat ze maar weinig aan haar eigen gelijk twijfelde. Kenmerkend voor veel columns was dat er een tamelijk voor de hand liggende stelling wordt geponeerd die daarna vrij losjes nog even verdedigd wordt. Ik herinner me bijvoorbeeld hoe ze het voor velen vrijwel onoplosbare vraagstuk van de Chinese Culturele Revolutie terugbracht tot de stelling dat de Chinezen waarschijnlijk net zulke mensen zijn als wij.
Die voorliefde voor simplificaties bracht met zich mee dat ze maar zelden op een eenmaal ingenomen standpunt hoefde terug te komen. Ze veranderde na verloop van tijd wel eens radicaal van mening, maar dan lag het haar niet om daar al te veel nadruk op te leggen. Ze was vooral in haar standpunt van het moment zelf geinteresseerd, en in de vraag hoe ze dit zo goed mogelijk kon formuleren. Het op zichzelf interessante mechanisme van de meningsvorming liet haar koud. Toen ze in 1984, als voormalig tegenstandster van het huwelijk van Beatrix en Claus, de opdracht aannam een boekje te schrijven over het leven van kroonprins Willem-Alexander, ging dat niet gepaard met veel reflectie, of een analyse van haar opzienbarende ommezwaai. Nee, ze leek oprecht verbaasd te zijn dat er mensen waren die bij deze onderneming enkele kanttekeningen durfden te plaatsen.
Ook toen uiteindelijk duidelijk werd dat zij het in de geruchtmakende zaak-Weinreb volledig bij het verkeerde eind had gehad, had ze geen behoefte om na te gaan hoe het kwam dat ze zich zo had laten beetnemen. Er is wel verondersteld dat ze niet in staat was om ooit haar ongelijk te bekennen. Maar waarschijnlijker is dat het haar gewoon niet interesseerde. De Weinreb-zaak was voor iedereen inmiddels te ingewikkeld geworden. Ze was al lang weer met andere onderwerpen bezig.
Een dergelijke zelfverzekerdheid roept uiteraard soms irritatie op. Het zegt nogal wat dat het achteraf veel makkelijker is om een reeks namen te bedenken van mensen met wie Rubinstein de afgelopen jaren hooglopende ruzies heeft gehad, dan van mensen die haar instemming hadden.
‘Onze Lieve Vrouwe van de Eeuwig Durende Tegenstand’ noemde Han Lammers haar ooit, en dat lijkt mij een toepasselijke titel.
Renate Rubinstein was vaak een eenmans-actiegroep tegen de rest van Nederland, wat werd versterkt door haar gewoonte in haar stukken zoveel mogelijk namen te noemen. Wie het in haar ogen verkeerd deed in kwesties van moraal en politiek, mocht er op rekenen ten overstaan van een groot krantenpubliek aan de schandpaal genageld te worden.
Zo kweek je geen vrienden.
De grote kracht van Renate Rubinstein was echter dat ze over bijna alles schreef. Of het nu binnenlandse politiek was, buitenlandse politiek, tuinieren, literatuur of bewapening, ze had over alles een uitgesproken mening.
Haar zwakte was aan de andere kant dat die mening dan nog wel eens onjuist of onvolledig bleek. Renate, zoals ze ook door vreemden werd genoemd, was dan ook op haar best wanneer ze schreef over zaken waar ze echt veel van af wist.
De laatste jaren waren dat vooral haar hoogstpersoonlijke wederwaardigheden. Bij de stukken die ze over haar eigen leven schreef, deed het er niet meer toe of ze gelijk had of niet.
Pas dan werd duidelijk hoe goed ze schrijven kon. Renate Rubinstein legde dan uit hoe ze ze zich voelde en wat ze dacht, en de vraag of het waar was of niet, was daarbij van ondergeschikt belang. Haar boekjes Niets te verliezen en toch bang, over de gevolgen van een echtscheiding, en Nee heb je, over de ziekte multiple sclerose waaraan ze de laaste dertien jaar van haar leven leed, zijn ieder op hun gebied onovertroffen.
Het feit dat ongeveer de helft van al haar boeken is geschreven op een moment dat ze al ziek was, maakt duidelijk hoezeer ze zich in haar latere leven tegen de lafheid heeft verzet.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 26 november 1990.