Wie was wie in ‘Tobias en de dood’: het autobiografische karakter van Van Oudshoorn’s Duitse roman
Door Reinjan Mulder
In J. van Oudshoorn, de biografie van de ambtenaar-schrijver J.K.Feijlbrief van Wam de Moor zijn aan de hand van interviews, dagboekfragmenten, brieven en archieven een groot aantal parallellen aangegeven tussen het leven van Feijlbrief en dat van zijn romanpersonages. Dat is een omstreden methode, maar er zijn meer biografen die zich daaraan schuldig maken. In sommige gevallen was het ook al wel bekend dat Van Oudshoorn verschillende persoonlijke ervaringen in zijn boeken verwerkte. Aan het autobiografische van Willem Mertens’ Levensspiegel, Het onuitsprekelijke en Achter Groene Horren wordt door niemand meer getwijfeld.
Maar in andere gevallen is het een grote verrassing om bij De Moor te lezen waar Feijlbrief model heeft gestaan voor zijn eigen verhalen. De novelle Bezwaarlijk Verblijf, die in 1965 postuum bij Athenaeum verscheen, blijkt voor een belangrijk deel gebaseerd te zijn op een rampzalige poging om Feijlbrief in Antwerpen aan werk op het Consulaat te helpen. En het verhaal Verzoening, onder meer opgenomen in het eerste deel van de Verzamelde Werken is de vrijwel exacte weergave van een vakantie die Feijlbrief in het najaar van 1918 samen met zijn vriend Paul van Ittersum in een jachthut doorbracht. De Moor citeert uitgebreid uit de brieven die Jan Koos hier vandaan naar zijn achtergebleven vrouw stuurde en in het eerste illustratiekatern is zelfs de tekening te zien die de hoofdpersoon uit verveling in de bossen maakte.
De grootste verrassing in De Moors biografie is echter wel de kennelijk sterk autobiografische achtergrond van de roman Tobias en de Dood. In de speelclub is de Vereniging Nederland & Oranje te herkennen, waar Feijlbrief in Berlijn lid van was, in de losbandige vriend Jonkheer Peet is Feijlbriefs vriend Van Ittersum verwerkt en voor de geëmancipeerde, niet meer zo jeugdige Kitty, die vlak voor haar huwelijk nog even met een vage bekende op zakenreis moet kan niemand anders dan de vrouw van de schrijver model gestaan hebben. Deze Mieze was een zangeres en mannequin die af en toe in gezelschap van een zekere meneer Voss op reis moest om modellen te showen, totdat ze op haar 32-ste toch nog trouwde.
Het merkwaardig aan Wam de Moors biografie is echter dat hij in zijn 900 bladzijden dikke biografie letterlijk alles heeft opgeschreven wat hij of anderen in de afgelopen zeventig jaar over Van Oudshoorn hebben geschreven of bedacht, maar dat hij nu juist bij Tobias en de Dood volledig voorbij gaat aan het autobiografische karakter. Noch bij de beschrijving van Van Oudshoorns huwelijk, noch bij de analyse van de roman maakt hij ook maar één toespeling op een mogelijke overeenkomst tussen Tobias en de schrijver.
De oorzaak van deze nalatigheid, die des te meer opvalt omdat De Moor vele tientallen bladzijden aan het autobiografische bij Van Oudshoorn besteed heeft, is waarschijnlijk dat een dergelijke vergelijking niet goed paste bij het treurige beeld dat de biograaf ons van zijn onderwerp geeft. In het beeld zoals Wam de Moor dat in zijn boek ontwikkelt is Jan Koos Feijlbrief een angstige, eenzame, kuise, door schuld beladen ambtenaar die op alle mogelijke manieren aan zijn verleden is geketend. Hij is een tobber, die van het losbandige kunstenaarsleven niets moest hebben. Dat hij in Berlijn vaak in het kunstenaarscafé kwam is voor De Moor dan van geen belang, van belang is slechts dat hij zich niet meteen bij de andere kunstenaars aansloot. Met dit treurige beeld is een Feijlbrief die royaal met geld omging, die op clubs rondhing tot het ochtend werd, een bordeelbezoeker die tot de middag op zijn bed bleef liggen natuurlijk moeilijk te verenigen.
De Moor heeft daarom de liederlijke kanten van Van Oudshoorn zo veel mogelijk weggemoffeld. Ja, dat zijn vrouw het niet leuk vond wanneer erover bordeelbezoek gepraat werd, dat wordt wel vermeld, maar waarom daar dan zo vaak over gesproken werd is verzwegen. Tegenover zijn vroegere Berlijnse vriend Karl Mayer beweert Van Oudshoorn dat hij vroeger “een hele schep” geld had, en dat wordt dan ook braaf geciteerd. Maar hoe kwam hij daar dan aan? Dat zijn juist de vragen die opkomen wanneer we de reële basis van Tobias en de Dood herkennen.
In de roman is de hoofdpersoon het tegendeel van de met schulden beladen ambtenaar. Hij heeft affaires met minderjarigen, komt in aanraking met een homoseksuele provocateur, hij balanceert op de rand van het delirium, speculeert met aandelen en soms wordt hij herinnerd aan zijn verleden als hoerenloper. Wanneer hij op latere leeftijd beseft dat het nog wel eens slecht met hem af kon lopen, breekt hij met zijn vroeger leven. Hij trouwt met een oudere gefortuneerde dame die net als hij een verleden heeft en alles komt nog net goed.
Bij zijn analyse van de roman verwijst Wam de Moor naar een uitspraak van Van Oudshoorn uit 1942. De schrijver karakteriseerde zijn boek toen als een overgangswerk, een persiflage van een afgedaan tijdperk. Zoiets zegt natuurlijk weinig. Welke schrijver, die in 1942 bij de bezetter in het gevlei wilde komen, zou zich niet van een dergelijke nihilistische roman gedistantieerd hebben? Van Oudshoorn was veel te bang voor zijn eigen verleden. Wanneer De Moor de autobiografische betekenis van Tobias en de Dood bij zijn karakterisering van Van Oudshoorn had betrokken, dan was voor hem ook de figuur van Mieze wat minder raadselachtig gebleven.
Met deze vrouw, met wie Feijlbrief in 1914 trouwde, weet de biograaf zichtbaar geen raad. Het begint er al mee dat hij haar tijdens het werken aan de biografie nooit heeft willen opzoeken in de inrichting waar ze lange tijd verbleef, vervolgens schenkt hij nog tijdens haar leven haar bezittingen weg, en het eindigt er mee dat hij schrijft hoe er tussen Feijlbrief en haar nooit veel liefde geweest kan zijn.
Hoe weet Wam de Moor dat zo goed? Uit de correspondentie blijkt het tegendeel. Het was liefde op afstand, net als alle liefdes van Feijlbrief, maar het was liefde! Volgens De Moor verbaasde menigeen in de ambtelijke wereld zich erover dat Feijlbrief met Mieze in het huwelijk trad.
Waarom trouwde hij niet met een degelijke Hollandse? Het antwoord waarschijnlijk is dat Mieze voor alles het artistieke in Berlijn symboliseerde. Zij was een vrouw van de wereld, een bohémienne. Niet voor niets vroeg Feijlbrief haar pas ten huwelijk toen zijn eerste roman uitkwam. Zij viel niet, zoals in de biografie wordt gesuggereerd, op status en uniformen. Nee, zij trouwde met een echte schrijver.