‘Brandende Liefde’ van Jan Wolkers: triomf der schoonheid
Door Reinjan Mulder
Recensie van Jan Wolkers, Brandende Liefde, De Bezige Bij, 1981
Aan Jan Wolkers is wel eens verweten dat hij de lagere driften liet heersen over de kunst, maar na het verschijnen van de roman Brandende liefde hoeft hij zich van dit verwijt niets meer aan te trekken. In dit boek is eerder het tegenovergestelde het geval.
‘De schilderkunst triomfeert over de lagere driften,’zegt de hoofdpersoon, een jeugdige academiestudent, op een gegeven ogenblik tegen zijn buurvrouw, terwijl hij bezig is een schilderij van haar te maken. Daarmee geeft hij meteen een van de belangrijkste kenmerken van het boek aan. De driften zijn ingetoomd, gekanaliseerd. De personages bedrijven niet de liefde met elkaar, ze pijnigen elkaar niet en wanneer er iemand sterft, gebeurt dat op een natuurlijke wijze. Hun leven is gericht op de kunst, de triomf der schoonheid. Ze tekenen, schilderen en musiceren, en ze scheppen genoegen in het lezen en citeren van Flaubert’s Madame Bovary.
Wat in Wolkers’ vorige boek al zichtbaar werd, wordt zo in Brandende liefde bevestigd. De agressie, de haat, de angst en de ongeremde liefde hebben plaats gemaakt voor een grote mildheid. De dood is geen obsessie meer, de seksualiteit is naar de achtergrond gedrongen. Het enige van belang wat blijft, is kijken en luisteren, de prikkeling door beelden, klanken en geuren, en verder het menselijk leven, gesymboliseerd door het moederschap. Bijna het hele verhaal van Brandende Liefde speelt zich af op één plaats, een groot oud huis aan de Amsterdamse Sarphatistraat. Hoofdbewoners zijn een hoogbejaarde chirurg en zijn dochter, een ongehuwde frik die haar dagen vult met het geven van Franse les. Onder haar leerlingen zijn enkele studenten van de Academie voor Beeldende Kunsten. Zij komen een voor een bij haar thuis om thema’s te maken en om onder haar leiding de klassieken van de Franse literatuur te lezen: van de geschiedenis van Babar, via La Petite Hutte van Roussin, tot Madame Bovary en La Chartreuse de Parme. De eerste verdieping van het huis is onderverhuurd aan een echtpaar zonder kinderen. De man is violist bij het Concertgebouworkest en de vrouw is – ja, wat is de vrouw eigenlijk? De vrouw is voornamelijk vrouw. Ze heeft een verleden als bohémienne op het Leidseplein achter zich en ze slijt nu haar dagen als schoonheid naast de violist. Tussen de oude uitgebluste chirurg die op de tweede verdieping huist en zijn schrale vreugdeloze dochter voelt Anna, de vrouw van de violist, zich als het smakelijke hapje tussen de sandwich. En geen man die het ontkent.
Wanneer de chirurg steeds slechter ter been wordt en een van de academiestudenten het souterrain betrekt om de oude man dagelijks de nodige verzorging te kunnen geven is de Amerikaanse sandwich voltooid. Bovenop de langzaam wegstervende grijsaard, daaronder het levendige vrouwtje met haar vaak afwezige echtgenoot, daar weer onder de dorre schoolfrik en onderop, als fundament, de weerbarstige schilderstudent. Om en om, zoet en zuur, een smakelijke combinatie.
Het is de schilderstudent die, minstens tien jaar later, de hele geschiedenis van het huis uit de doeken doet. Op elke etage had hij een model voor zijn studies. Van de schoolfrik moest hij in opdracht van een clubje leerlingen een statieportret maken, en de oude man en de violistenvrouw probeerde hij samen te brengen op één groot doek ‘Suzanne en de grijsaard’. Met het vorderen van het verhaal vordert ook het grote schilderij. De oude man nadert steeds dichter zijn definitieve einde, de vrouw van de violist gaat steeds meer tekenen van zwangerschap vertonen. Het oude leven sterft al en het nieuwe leven is er al weer op komst. De symboliek van het schilderij loopt over in de gebeurtenissen van de roman. Wanneer de grijsaard is gestorven krijgen de violist en zijn vrouw een dochtertje. Aan het slot, als ook de schoolfrik naar haar laatste rustplaats is gebracht, ontstaat er naast haar graf een nieuwe verbinding die eens aanleiding tot nieuw leven zou kunnen geven. Uit het afgestorvene en vergaande groeit het komende.
Brandende Liefde zit hecht in elkaar. Het kost weinig moeite om een groot aantal elementen aan te wijzen die hun weerspiegeling vinden op andere plaatsen in het boek. De mooi gevormde witte kan die de schilder voor zijn stillevens kiest uit een verzameling dorre, stijve lampetkannen “met een huishoudschortkleurige decoratie” komt terug in het hem obsederende damesbeen en later in de zwangerschap van Anna. Het wonderlijke instrument dat de oude chirurg heeft vervaardigd om benen te spalken lijkt rechtstreeks te verwijzen naar het apparaat dat dokter Bovary maakte om de horrevoet van een stalknecht te genezen. De chirurg zou Charles Bovary kunnen zijn.
Met enige fantasie kan ook de eerste kennismaking tussen de student en Anna, de vrouw van de violist met Madame Bovary worden verbonden. De student pakt bij die gelegenheid de naaldhak van de begeerde vrouw af, zodat zij gedwongen is even mank door te lopen als de stalknecht die aan zijn horrelvoet geopereerd is. Me dunkt, genoeg materiaal voor tientallen ‘werkcolleges’ literatuurwetenschap.
De roman Brandende Liefde is een lofzang op de kunst, met in de hoofdrol een academiestudent. In een dergelijke lofzang schuilt het gevaar van arrogantie. De gevoelige, scherp ziende kunstenaar die neerkijkt op de burgerij kan, zeker wanneer deze kunstenaar het verhaal zelf vertelt, een irritant gegeven zijn. Jan Wolkers heeft dit gevaar echter afgewend door een tweede jonge academiestudent in te voeren.
Deze medestudent heeft alle negatieve eigenschappen meegekregen die de lezer zich bij het woord kunstenaar kan voorstellen. Bijna nergens noemt Wolkers zijn naam.
We krijgen in het begin van het boek te horen dat hij een rode stoppelbaard draagt, zoals Van Gogh had, en daarna wordt hij consequent aangeduid als ‘die Van Gogh baard’. Die Van Gogh baard is geen kunstenaar, hij hangt alleen maar de kunstenaar uit; hij is niet kunstzinnig, hij is artistiek. Hij wil zijn inzicht in het schilderen niet vergroten, hij wil roem als schilder, hij zoekt naar opvallende shockerende onderwerpen en is in de handel geïnteresseerd. Die Van Gogh baard is onecht. Hij spreekt met twee tongen en is meer in het publiek dan in het werk geïnteresseerd.
Hoe gunstig steekt tegenover hem niet de hoofdpersoon af. Die maakt het zijn publiek niet naar de zin, maar werkt onverstoorbaar door aan onopvallende stillevens, met in zijn achterhoofd het werk van Morandi en Chardin.
Een dergelijke houding moet Wolkers ook bij het schrijven van zijn roman Brandende Liefde hebben nagestreefd. Geen spectaculair boek, maar wel een bewijs van evenwichtig en doorleefd vakmanschap
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 20 november 1981.