Opgesloten in de lift – Jeroen Brouwers’ Zonsopgangen boven zee
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Jeroen Brouwers, Zonsopgangen boven zee, uitg. De arbeiderspers, 1978
Het speelt zich allemaal af in de lift. Een bijna veertigjarige man, altijd al bang om opgesloten te zijn, uitgeblust, piekerend over zijn buikje. En een meisje dat zijn dochter had kunnen zijn, niet mooi naar het schijnt, maar vol jeugdige levenslust. Ze zijn op weg naar de vierde verdieping, waar ze in haar ongetwijfeld gezellige leefruimte de kerstdagen gaan doorbrengen.
Het enige wat zeker is, is dat er in de woning een bed staat en dat er plaatjes boven hangen van zonsopgangen boven zee. Het meisje heet Aurora. Zonsopgangen boven zee, de tweede roman van Jeroen Brouwers, begint als de twee hoofdfiguren, de man en het meisje, die lift binnengaan. Halverwege het boek, vlak voor de vierde verdieping, blijft de lift steken. In het laatste hoofdstuk ziet het er naar uit dat ze de cabine op de een of andere manier weten te verlaten. Het wordt niet helemaal, duidelijk hoe. Misschien lichamelijk, doordat ze naar buiten worden gehesen, misschien ook alleen maar geestelijk, door het intreden van de totale dronkenschap of door de verbrandingsdood.
Over één, steeds dezelfde, lift is weinig te schrijven, als je je tot de buitenkant, het fysieke gebeuren, beperkt. Zeker, Jeroen Brouwers zet alles maar dan ook alles wat zich binnen de lift afspeelt gedetailleerd op papier. Hij gaat in op het interieur, dat nogal oninteressant is, hij beschrijft de spiegel, voorzover daar iets aan te beschrijven is (het beslaan), de vloer, de oplichtende nummertjes van de etages.
Later, als de ruimte meer en meer op een hel begint te lijken, staan in het boek suggestieve stukken over onduidelijk gebons, voetstappen op een trap, gegalm, de klank van ijzer op ijzer, vonken achter het schakelbord en geknetter.
Bij de man en het meisje treden ook uiterlijke veranderingen op. Ze transpireren, vlechten hun ledematen door elkaar, ze vrijen een beetje, laten winden, boeren, ze verzetten zich tegen stijfheid. Alle begrip van tijd gaat verloren. Hun inspanning beperkt zich tot het maken van geluiden en het innemen van drank. Ze waren van plan geweest om tien dagen en nachten in bed te blijven, er is drank genoeg.
Het grootste deel van het boek wordt echter in beslag genomen door de overpeinzingen van de ik-persoon, de man met het buikje.
Hoe minder er in de lift gebeurt, hoe minder zijn gedachten door afwisselende taferelen worden verstrooid, des te meer kans krijgen zijn herinneringen om ongeremd in zijn hoofd te gaan huishouden. Met stukjes en beetjes komt zijn hele mislukte bestaan uit de verf. Nu eens in een enkele zin, dan weer in een kleine scène komt de moeder in zijn gedachten. Hoe ze hem op jonge leeftijd in de steek liet.
Duidelijk wordt nu waar de vrouwenhaat van de hoofdpersoon is begonnen. De ervaringen, opgedaan op een katholiek jongensinternaat, hebben ook het nodige in de jongensziel beschadigd. De begrippen zonde, schuld en boete blijken er hardhandig ingeprent te zijn. Het scherpst zijn de vroege ervaringen (de moeder, het internaat) en de meest recente ervaringen. Op verschillende momenten ziet de man de voorafgaande vierentwintig uur weer aan zich voorbij trekken, waarin hij, grotendeels half dronken, met het meisje heeft rondgesjouwd. Langs zijn ex-echtgenote die met hun zoontje naar een andere man is verdwenen en langs zijn troosteloze vrijgezellenkamer boven het café.
De herinneringen wisselen de gebeurtenissen in de lift af en ze zorgen voor verschillende stemmingen. Van wreedheid naar tederheid, en terug. Vaak worden de dingen gerelativeerd: “hoor mij kakelen” of “het lijkt wel of ik stomdronken ben”. Een enkele keer zijn ze aanleiding voor woede en verzet. Deze brokkelige manier van schrijven vergt veel van de capaciteiten van de schrijver.
Gelukkig heeft Jeroen Brouwers die capaciteiten. Hij heeft zijn uiterste best gedaan om de lezer van het (dikke) boek wakker te houden. Vaak wordt een scène eerst met enkele woorden aangekondigd, waarna er verderop meer over wordt gezegd. Door identieke woorden en zinnen te gebruiken worden verbindingen tussen deze stukken geaccentueerd.
Er is zo wat overhoop gehaald. Brouwers is heel wat keren op zijn kop gaan staan om de aandacht vast te houden. Uitroepen, cynisch commentaar op de beschreven situaties, snelle wisselingen, vragen zonder antwoord (“hoe ogenblikkelijk is ogenblikkelijk”), eindeloze associatiereeksen, vaak over terugkerende thema’s zoals opgeslotenheid of dood. Zinnen, ingekort tot één woord, mededelingen in telegram-stijl; en zinnen, uitgerekt doordat bepaalde woorden twee of meer keer worden opgeschreven. Hakkelend en stotterend ploegt de man met het buikje (“met een passer geconstrueerd”) door de obsessies. Hij komt met muziek aanzetten, klanknabootsingen, vogelgeluiden, getsjilp.
Veel trommels en trompetten ook. Deze keer.
Zonsopgangen boven zee is een prachtig boek. Dat neemt niet weg dat ik de pathos van Brouwers soms een beetje te ver vind gaan. Koplampen die een lichtpijp door het donker stoten, of een schedel waarin een kosmos van rode en witte krioelende lichtpunten aanwezig is, dat benauwt me enigszins.
Het laatste stuk van het boek, waarin duidelijk blijkt dat de verteller volledig dronken aan het raaskallen is, duurt mij ook veel te lang. Na een paar bladzijden had ik wel door dat de dronkenschap elke systematiek had weggevaagd. “Ik moet mij erop toeleggen dat mij meer en meer zou ontgaan” zegt de man ergens tot zichzelf. Welnu, daar is hij aardig in geslaagd.
Het ziet er naar uit dat Brouwers door zijn laatste boek eindelijk behoorlijke bekendheid heeft gekregen. De stapels boeken van hem die in het najaar nog bij De Slegte lagen waren in korte tijd verdwenen. Bij uitgeverij Corrie Zelen is nu ook Klein Leed verschenen, drie oudere verhalen, die eerder te lezen waren in Elseviers Weekblad, Avenue en het jubileumnummer van Tirade. En op stapel staat Mijn Vlaamse jaren herinneringen, polemieken en brieven, onder meer over de tijd dat Brouwers in België woonde.
Zonsopgangen boven zee is echter het bewijs dat er nog steeds niets gaat boven een degelijke roman.
Sinds ik dit boek las, denk ik (ik werk op de vierde verdieping) vier keer per dag aan Jeroen Brouwers.
Verscheen eerder in NRC Handelsblad van 24 februari 1978.