Gewone mensen worden zeldzaam – Kort verhalen van Rudolf Geel
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Rudolf Geel, Genoegens van weleer. Uitg. De Bezige Bij, 1976
Elk beeld dat wij van het verleden hebben, is een constructie. En het beeld dat we van het heden hebben is dat al evenzeer. In zijn boek Genoegens van weleer gaat Rudolf Geel na hoeveel zo’n constructie met de werkelijkheid te maken heeft.
Dat is geen eenvoudige zaak als je bedenkt dat de beschrijving van de werkelijkheid natuurlijk ook weer een constructie is. Om de zaak nog ingewikkelder te maken heeft Geel voor twee van de vier verhalen een schrijver als hoofdpersoon gekozen. Het tweede verhaal gaat over een jonge succesvolle auteur van verhalenbundels en in het vierde en laatste verhaal houdt de veertigjarige Anna zich bezig met het schrijven van toneelstukken. Ook zij heeft succes. Goede kritieken en interviews in de kranten.
Voor beroepskunstenaars is het verleden een aanleiding om te schrijven, om een beetje op gang te komen. Wanneer ze het verleden willen verdraaien, wanneer ze de gebeurtenissen wat logischer in elkaar willen laten grijpen, dan is dat alleen maar gunstig. Zij mogen, nee zij moeten een schijnwereld creeren. Bij gewone mensen ligt dat anders. De twee andere verhalen gaan over niet-schrijvende mensen. Een zeldzaam wordende soort die echter wel degelijk bestaat. Zij zijn in hun hoofd en alleen voor zichzelf bezig een wereld te construeren en wanneer dat een onwerkelijke wereld is hebben zij daar niets aan. Zij doen juist moeite om contact te houden met de realiteit.
Het verhaal ‘De rivier, grijs en vuil’ waarmee de bundel opent, laat twee jongens zien die samen in een kleine provincieplaats zijn grootgebracht. Na hun middelbare schooltijd zijn ze uit elkaar gegroeid. De ene, de verteller van het verhaal, is naar Delft gegaan waar hij, twintig jaar geleden al, tussen de communistische studenten terecht kwam Nu, twintig jaar ouder, gaat hij terug naar zijn geboorteplaats in de functie van milieuactivist. Hij houdt een bewogen lezing voor het Nut en na afloop zwerft hij door de straten van zijn jeugd, zoals Geel dat noemt. De andere vriend leren we kennen uit de herinneringen van de milieuman. Een zwijgzaam type. Eerst kunstminnaar, dichter, dan bibliothecaris en ten slotte een eenzame hoge ambtenaar bij CRM. Wanneer zijn jeugdvriend midden in de nacht bij hem aanbelt is zijn vrouw alleen thuis. Zij voltooit het portret waaraan de milieuactivist was begonnen.
Op de eerste bladzijde heeft Rudolf Geel heel dramatisch de toon en de plaats van de gebeurtenissen aangegeven en op de bladzijden die volgen kan hij volstaan met het invullen van de stukken. Een man dwaalt door een stadje en herinnert zich steeds meer en steeds wat anders. Het blijft goed te overzien voor de lezer.
Het tweede verhaal is ingewikkelder opgezet. Het begint met een kort stukje waarin een tienjarig jongetje over het tuinfeest vertelt waar hij zijn moeder met een oom in de bosjes betrapte. De vrouw van die oom bleek bovendien aan de rol met de vader van het jongetje, dus stof genoeg voor een trauma. In het daarop volgende stuk is het jongetje veertien jaar ouder en schrijver van succesboeken.Eerst was je nog een schrijvertje maar nu ben je een auteur, heeft een bevriende uitgever al tegen hem gezegd. Een portret van de jongeman als kunstenaar kortom.
Ik ben eerlijk gezegd nogal altijd allergisch voor zulk soort portretten, vooral als ze gepaard gaan met arrogante opmerkingen als: ‘Echte schrijvers koesteren zelden de wens „het te worden”. Zij zijn het. Zo was het ook met mij.’ Maar goed, speurend naar ideeen voor een verhaal heeft de succesvolle jonge schrijver (naar mijn gevoel behoorlijk laat) zich het traumatisch voorval uit zijn jeugd herinnerd en gedreven gaat hij aan de slag. Tegelijk wordt duidelijk dat zijn vriendin net weggelopen is omdat ze niet als model wilde dienen voer verhalen. Ze voelde zich geobserveerd in plaats van bemind, meer personage dan persoon. Verder is de zuster van de schrijver net van haar man af, dus er is volop materiaal om over te schrijven. De schrijver probeert de herinnering aan het tuinfeest wat meer dimensie en tragiek te geven door er gebeurtenissen van veertien jaar later mee in verband te brengen.
Het resultaat is nogal verwarrend. Tussen veertien jaar terug en nu wordt onhandig heen en weer geschoven. Het najaar en de afgelopen hete zomer worden verwisseld en alle vrcuwen uit heden en verleden worden achter elkaar gezet.
Tel daar nog wat dubbele bodems bij en de eenheid, die in het eerste verhaal zo goed bereikt werd, is volledig zoek.
In het derde verhaal is de samenhang gelukkig weer perfect, al is dat bij een omvang van twaalf bladzijden nu ook weer niet zo’n prestatie. Een man uit het bedrijfsleven gaat vreemd met een vrouw van een ander en niemand is gelukkig. Met illusies en dagdromen houden ze de moed erin. Wat minder pretentieus, kort en rechtlijnig, maar dit ‘Witte Duiven’ is het beste verhaal uit het boek geworden.
De bundel eindigt met het verhaal ‘Buitenleven’. De dubbele bodem zit hier zelfs in de titel, want niet alleen het verhaal heet Buitenleven, ook een toneelstuk in het verhaal draagt die titel. Net als zijn vorige boek Bitter en Zoet besluit Rudolf Geel ook nu weer met een soort Henk van der Meyden-verhaal. Dit keer gaat het over acteurs, roem, eenzaamheid en jaloezie.
Laat ik dit zeggen, ik ben erdoor gekomen, maar het kostte me weer even veel moeite als de vorige keer. Een verlaten echtgenoot vertelt op een klaaglijk toontje hoezeer hij nog lijden moet onder zijn ex-vrouw, de successchrijfster. Soms heeft hij het echter over dingen die hij zelf niet meegemaakt heeft en dan is hij ook opeens zijn klaaglijke toontje kwijt.
Al met al een wonderlijke zaak. En een vervelend einde.
Rudolf Geel moet de problemen van schijn en werkelijkheid, van heden en verleden, maar niet meer zo veel laten uitdijen. Door een verhaal over echte mensen te schrijven worden de eigenaardigheden van het schrijverschap waarschijnlijk al genoeg geaccentueerd. Het is wat mij betreft niet nodig dat er in de verhalen ook nog eens schrijvers en modellen voorkomen. Laat staan knappe jonge successchrijvers.
Verscheen in iets uitgebreidere versie in NRC Handelsblad van 5 november 1976