Harry Mulisch’ Twee vrouwen: drie vrouwen en één man
Door Reinjan Mulder
Recensie van: Harry Mulisch, Twee vrouwen. Uitg. De Bezige Bij.
Na een aantal boeken die over de oorlog gingen en de roman De verteller, waarmee niemand behalve Jan Hein Donner goed raad wist, heeft Harry Mulisch nu een op het eerste gezicht veel toegankelijker roman geschreven, waarin bovendien geen soldaat meer voorkomt: Twee vrouwen. Het boek is een liefdesroman, maar geen gewone liefdesroman. Het gaat nu eens niet om de veroveringszuchtige en egoïstische liefde tussen mannen en vrouwen, en al helemaal niet om kortstondige seks, dit keer gaat het om liefde die gebaseerd is op iets hogers: de liefde tussen twee vrouwen.
Harry Mulisch zou echter Harry Mulisch niet zijn als hij zonder meer afstand had gedaan van zijn oude en soms doorgereden stokpaardjes. Twee vrouwen zit dan ook vol met diepzinnigheden, raadsels en symboliek. De liefhebbers van psycho-analyse en pseudo-filosofie zullen wel weer goed aan hun trekken komen.
Zo heeft Harry Mulisch de hoofdpersoon dit keer niet alleen opgezadeld met een kandidaatsexamen in de kunstgeschiedenis, maar ook met een vader die hoogleraar was en boeken schreef die nog niets aan actualiteit hebben verloren, en een ex-man die kunstcriticus is. Nergens anders in de literatuur zul je waarschijnlijk zo’n ontwikkelde vrouw tegenkomen.
Het voordeel daarvan is wel dat de argeloze lezeres die denkt een vlot romannetje over twee vrouwen gekocht te hebben nu meteen het een en ander opsteekt over kunst, geschiedenis, literatuur, theater, muziek en mythologie, schoonheid en erudite.
Het verhaal van Twee vrouwen begint wanner de vrouwelijke hoofdpersoon, Laura, een brood gekocht heeft en aan de overkant van de straat een andere vrouw ziet staan. Ze steekt de straat over en dan zitten we al meteen in een nogal tweeslachtige beschrijving : ‘Nooit eerder had ik zo duidelijk het gevoel, van de ene seconde op de andere, dat ik bezig was met iets dat mijn leven ging veranderen. Ik had nog nooit iets met een vrouw gehad, en op dat moment realiseerde ik me nauwelijks dat ik hard op weg was. Vermoedelijk dacht ik op dat moment nog, dat ik mij liet meeslepen door een of ander platonisch, kunsthistorisch gevoel, afkomstig uit de boeken.’
Een of andere platonisch, kunsthistorisch gevoel, afkomstig uit de boeken.
De vrouw om wie het hier gaat, heeft bovendien het gevoel dat alles verandert. Ze realiseert zich echter nauwelijks dat ze zelf ook verandert en spreekt nog heel denigrerend over platonische verhoudingen.
Wat is er dan zo bijzonder aan de vrouw die ze ziet? Mulisch besteedt daar heel wat woorden aan, zonder dat het veel duidelijker wordt. ‘Ieder mens bezit een bepaalde curve die overal in zijn lichaam optreedt en die de uitdrukking is van wat hij is (…) bij haar (…) was het een puntige, van boven afgeplatte ellips, die ik mij verder alleen herinner van een Egyptische hiëroglyphe …’
Het meisje op wie ze valt, Sylvia, wordt er alleen maar raadselachtiger op, maar helaas niet mooier. Dan blijkt ze kapster te zijn, in Petten. Als ze met de vrouw mee naar huis is gegaan, mompelt Laura bij het sluiten van de gordijnen wat Italiaanse dichtregels, die ik maar half begrijp maar een kapster uit Petten waarschijnlijk helemaal niet en ze reageert dan ook niet.
Maar wat gebeurt er met Laura? Ook dat blijft vaag. Voor het eerst van haar leven gaat ze niet met ene man maar met een vrouw naar bed, en wat ervaart ze daarbij? Schuldgevoelens, bevrijding, enthousiasme, spijt dat ze niet eerder op het idee gekomen is? Niets van dat alles. Naar ik aanneem. Harry Mulisch laat haar opschrijven : ‘Ik bewaar er geen herinnering aan, het ligt daarginds in mijn leven (…) een blinde vlek …’
Dat is wel jammer. Ik hoef in een liefdesroman niet altijd alle technische details te lezen, hijgerige fragmenten hoeven voor mij niet zo. Maar ik wil toch wel weten wat de personen om wie het gaat, voelen en vinden.
Nu ja. Een tijdje kunnen de twee vrouwen hun geluk niet op maar dan ontmoeten ze in het theater Laura’s ex-man: Alfred, de kunstcriticus. Hij is een beetje dom, en kraakt uit jaloezie omdat hij zelf niet schijven kan graag talentvolle kunstenaars af. Alfred is nu getrouwd met Karin, waarmee de derde vrouw in het boek haar intrede doet.
Totdat Sylvia, het kapstertje, er opeens met Alfred vandoor gaat.
Of omgekeerd.
Waarom? Niemand weet het. Alfred vertelt ons een onsamenhangend verhaal over het bij elkaar horen, maar Sylvia komt met iets nóg onwaarschijnlijkers: ze wilde via Alfred zwanger worden van Laura.
Laura die zelf ook niet weet waarom het allemaal gebeurt, schrijft: ‘Er was maar één mens die mij dat had kunnen zeggen, maar die was dood.’
Zo weet nog steeds niemand waarom Sylvia nu echt met Alfred ging.
Totdat vlak voor het eind toch nog de ontknoping volgt. Het is interessant om te zien hoe Harry Mulisch zich er dan uiteindelijk nog uit redt. Er zijn drie vrouwen in het spel, één van hen is zwanger (of niet, wie zal het zeggen), een ander heeft twee kinderen en de derde, Laura, kan geen kinderen krijgen. Met wie moet die ene man verder leven?
Mulisch lost het weinig subtiel op. Eén persoon wordt doodgeschoten, een tweede krijgt een lange gevangenisstraf, een derde gaat voorgoed naar het zuiden. Zo blijft er één mens over, die natuurlijk geen problematische relatie met de rest meer kan hebben.
Aan de beschrijving van Laura’s laatste lotgevallen is te zien dat Harry Mulisch van Twee vrouwen eigenlijk een alle-gezindten-boek heeft willen maken. Ze racet naar het zuiden, ziet op de snelweg de dood toeslaan en daarna ziet ze steeds meer symbolen. Iets klapt om en ze staat stil. Er komen cypressen in beeld, we zien het nodige zwart, de aarde staat stil, Laura passeert een stadsmuur, een snel stromende rivier. Een lange man, niet oud, wel een grijze baard, leidt haar door een nauwe doorgang langs een afgrond, naar een oude dame in het zwart waar ze zo lang mag blijven als ze wil.
Me dunkt een mooi eind voor een verhaal waarin al eerder iets over de onderwereld is gezegd. Maar is het dan nog nodig om Laura ook nog eens uit het raam te laten springen? Je kunt toch maar één keer dood?
Harry Mulisch heeft met Twee vrouwen bewezen dat hij nog schrijven kan. Twee vrouwen zit vol knappe overgangen en snel en efficiënt taalgebruik. Daarom is het zo jammer dat hij niet wat meer moeite heeft gedaan om het boek eerst eens behoorlijk op te zetten. Het is, lezen we, in één maand, tijdens een verblijf in Italië, geschreven. Dat is dan goed ook te merken. Voor het uitwerken van de personen was kennelijk geen tijd meer over.
Door veel aan schilderijen te denken ben je nog geen kandidaat in de kunstgeschiedenis, laat staan een levend mens. Door iemand geen karakter mee te geven maak je er nog geen kapster van. De zo ingenieus vervlochten relatie tussen Alfred en zijn drie vrouwen had van mij wel wat fatsoenlijker uit elkaar gehaald mogen worden. Nu heeft Mulisch drie van de vier betrokkenen, toen zijn vakantie in Italië over was, voorgoed laten verdwijnen: dood, dood en in de cel.
Verscheen eerder in iets andere vorm in NRC Handelsblad van 14 november 1975