Patricia de Martelaere over ‘Het onverwachte antwoord’ – een teruggevonden brief
Door Reinjan Mulder
UPDATE – Nooit wilde Patricia de Martelaere (1957-2009) over haar boek ‘Het onverwachte antwoord‘ (Meulenhoff, 2004) praten. Toen het in 2005 zowel voor de De Gouden Uil als voor de Libris- en de AKO-prijs genomineerd was, weigerde ze categorisch elk interview – met het gevolg dat ik een enkele keer op het laatste moment, met haar instemming, voor haar moest inspringen, want de media willen toch iets.
Ik geloof ook dat ze dat niet kon, praten over zichzelf of haar werk. Zodra een journalist met een bloknoot of een bandrecorder in haar nabijheid verscheen, verkrampte ze, en werd ze zich overbewust van wat er uit haar mond zou komen.
Toen ik in 2003 bij Meulenhoff haar redacteur werd, en ik haar uitnodigde voor een kennismakingsgesprek, weigerde ze dit al meteen. Praten? Waarom praten?
Laat me daarom bij uitzondering, nu haar werk dankzij het boek Als je weg bent van Marja Pruis weer terug in de belangstelling is, haar eigen visie op het boek citeren, zoals ze die formuleerde in een brief die een paar jaar geleden uit mijn exemplaar van Het onverwachte antwoord kwam dwarrelen, en die ze me op 27 april 2004, zie ik, geschreven had. Ik werkte toen net een jaar bij uitgeverij Meulenhoff en zou daar Het onverwachte antwoord gaan begeleiden.
Dat begeleiden bleek wel wat lastiger te zijn dan ik had gehoopt, want Patricia de Martelaere zat, zo mailde ze me maar meteen, niet te wachten op persoonlijk contact. Ze bleef liever waar ze was, in Vlaanderen, mailend, en wilde ook niet dat ik, zoals ik dat met andere auteurs deed, eerst een keer naar haar toe zou komen om kennis te maken.
Het gevolg was dat ik haar pas voor het eerst in het echt ontmoette bij het Gouden Uil-diner in Gent, toen haar boek al lang en breed uit en besproken was. Toen bleek ze echter onverwacht een veel aimabeler figuur dan ik op grond van haar mails en haar reputatie had gedacht, die urenlang over het Taoisme kon vertellen en zich na afloop ook welwillend naar haar auto liet begeleiden: met een enorm, nauwelijks te tillen boeket dat haar die avond vanwege haar Gouden Uil Publieksprijs was overhandigd.
Op het moment dat me haar eerste, lange brief schreef, waaruit ik nu citeer, moest ze alleen nog het heftige en sterk autobiografische zesde hoofdstuk afschrijven, zodat ik nog niet helemaal wist wat voor boek het werd. Maar omdat het nu bijna af was, moesten wel wel eens een keer een aanbiedingstekst gaan maken. Daarvoor moest ik in ieder geval een beetje weten waar haar nieuwe boek over zou gaan.
Sinds haar dood zijn er veel geruchten rondgegaan over het mogelijk autobiografische karakter van Het onverwachte antwoord, waarover ook Marja Pruis het nodige schijnt op te merken (ik zou het boek als sponsor van de Groene al weken geleden gekregen moeten hebben, maar wacht er helaas nog steeds op). Ik volsta er nu maar mee haar eigen verklaring voor het verhaal te geven in haar eigen zorgvuldige Nederlands. Dat was per slot van rekening ook haar vak: op schrift uitleggen wat ze ons te zeggen had.
‘Moeilijk te zeggen waarover het gaat,’ zo begint ze haar brief, na eerst een paar zinnen te hebben gewijd aan de staat waarin het manuscript verkeert. Maar dan volgt, na de woorden ‘Ik doe een poging‘, een lange, en toch nog behoorlijk informatieve uiteenzetting:
‘Ieder hoofdstuk is geschreven vanuit het perspectief van telkens een andere vrouw, en gaat over de relatie van deze vrouw tot een zekere Godfried H., die zelf nooit centraal staat. Hij zelf is schrijver en docent literatuur, maar misschien is hij ook God – in ieder geval blijft hij grotendeels onbekend en afwezig. Sommige onderdelen in de beschrijving die de vrouwen van hem geven stemmen overeen, andere niet – het is niet duideljk of hij soms over zichzelf en/of over/tegen anderen liegt. Niet alle vrouwen hebben een liefdesrelatie met hem (hoewel in zekere zin wel): de eerste (Esther) tekent hem, de tweede (Clara) is zijn minnares en genetica, de derde (Anna) is zijn vrouw en psychoanalyste, de vierde (Marina) is een exstudente, de vijfde (Sybille) is linguiste, manisch-depressief, patiente van zijn vrouw, en eveneens zijn minnares, de laatste (S.) is zijn dochter (hoewel hij geen dochter heeft). De hoofstukken kunnen als aparte verhalen gelezen worden, maar zijn wel degelijk geschreven met het oog op een complexe structuur van verwijzingen: de kleur blauw, chocolade, kaas, Yves Klein, Darwin, Freud, Glenn Gould, de vijf zintuigen, verschillende lichaamsdelen… een massa kleine thema’s houdt het geheel samen (NB. Ik haat het om het op deze manier te hebben over wat ik schreef – ik heb er bijna tien jaar over gedaan om deze roman ‘organisch’ te laten groeien en als ik hem zo beschrijf lijkt het alsof het alleen maar een paar uren puzzelwerk was).’
Daarna heeft Patricia de Martelaere het in haar brief duidelijk over veel meer dan alleen maar de structuur: ‘Tussen de regels door gaat het ook over de Grote Thema’s: liefde, dood, kunst, wetenschap (nog vreselijker om het daarover te hebben!). Het zesde hoofdstuk (met als titel ‘De liefdesbrief’) bestaat uit brieven (aaneengeregen alsof het een enkele brief was) van een van de vrouwen aan Godfried H. – maar het is niet helemaal duidelijk welke vrouw, wie aandachtig leest zou moeten het gevoel krijgen dat het alle vrouwen tegeljk zijn, in één persoon dus).’
Opmerkelijk is ook wat Patricia de Martelaere schrijft over het laatste, synthetiserende hoofdstuk: ‘Het laatste hoofdstuk verheft de hele roman (als het verheffen is natuurlijk, kan ook een grandioze mislukking blijken) op een surrealistisch plan. Essentieel (voor mij toch) is dat er een soort van ‘antwoord’ wordt gegeven op een vraag die niet werd gesteld en als vraag in ieder geval niet duidelijk is – het antwoord is evenmin duidelijk, en in een andere zin net wel: het is een ‘ja’, beetje in de zin van Ulysses (hoewel ik mij daar verder niet op heb geïnspireerd, heb het boek zelfs nooit kunnen uitlezen) – een antwoord in termen van een patroon, waardoor alles ‘op zijn plaats valt’ maar het onmogelijk is om te zeggen wat die plaats is.‘
Tot slot van haar brief aan mij schrijft Patricia de Martelaere ook nog iets over de titel van het boek: ‘Wat je misschien ook nog moet weten is dat zowel de titel van de roman alsook hier en daar verwijzingen, en vooral veelvuldig in het zevende hoofdstuk, geïnspireerd zijn op titels van schilderijen van René Magritte (maar de lezer hoeft dat niet noodzakelijk in de gaten te hebben). Je kent misschien het schilderij met de titel ‘La réponse inattendue (of imprevue, ik weet het niet precies meer)’ waarop in zwart-wit een grote deur staat afgebeeld met een uitgesneden vorm erin (alsof iemand letterlijk door de deur heen stapte, maar het silhouet is niet ondubbelzinnig menselijk). Dat schilderij zou ik op de kaft willen.’
Aan dat verzoek konden we na enig heen en weer gecorrespondeer met de erven Magritte uiteindelijk voldoen.
Over haar stijl schreef De Martelaere in haar brief trouwens ook nog nog wat, helemaal aan het slot van haar brief: ‘En o ja, de stijl evolueert doorheen de verschillende hoofdstukken van vrij koel en afstandelijk tot exuberant en passioneel.‘ Waarna ze haar verhaal afsloot met een bescheiden:
‘Ziezo, hiermee heb je weer werk aan de winkel. Ik hoop dat het je niet te erg gaat vervelen je door dit alles heen te werken. Zelf ben ik er wel een beetje enthousiast over – het is geworden wat mij tien jaar geleden min of meer voor ogen stond.
Vriendelijke groet,
Patricia
Hierbij nog eens de titels van de verschillende hoofdstukken op een rijtje:
1. En dan is mijn hand op.
2. De rode klaver.
3. Een botanische monografie.
4. O mijn dochter. De nieuwe schepen,
5. Voorwerp om het hoofd tegen te stoten.
6. De liefdesbrief.
7. Het onverwachte antwoord.’
Laat deze brief een aansporing zijn om Patricia de Martelaere’s roman Het onverwachte antwoord, haar belangrijkste roman volgens mij, niet al te snel te vergeten.