Bij een film van Denise Janzée: kids van de sixties

Door Reinjan Mulder
Het verhaal wil dat je met kunst andere dingen kunt zeggen dan met betogen en beschouwingen, maar dat je er wel degelijk wat mee zeggen kunt. Soms zelfs meer dan met betogen en beschouwingen.

Biennale Venetië: wie heeft de meeste schuld

Maar mag je dan ook wat terugzeggen? Of onttrekt de kunst zich naar zijn aard aan elk debat?
Hoe weet je dat de kunstenaar zegt wat jij denkt dat hij zegt?
Vorige week zond de NCRV een documentaire uit van Denise Janzée (1966) over kinderen van kunstenaars: Alleen in de wereld. Janzee had daar waarschijnlijk goede redenen voor. Ze is zelf het kind van kunstenaars. Haar vader Leendert Janzee was een aan alcohol verslaafde beeldhouwer die al jong een eind aan zijn leven maakte, en haar moeder is – nog altijd – Willeke van Ammelrooy, zelf na de dood van Janzee wederom met een kunstenaar getrouwd, de zanger Marco Bakker.
Gemeenschappelijk aan de kinderen die Denise Janzée in haar film liet zien, dat ze zich door hun ouders tekort gedaan voelden. De dochter van Nouchka van Brakel vond dat ze als altijd ondergeschikt was aan films en vergaderingen over films, de zoon van Simon Vinkenoorg vond dat zijn vader misschien wel van hem gehouden had, maar hem niet de aandacht had gegeven die hij zoon nodig had, en de zoon van Cornelis Bastiaan Vaandrager vond zijn vader ronduit een ‘egoïstische klootzak’.
De verleiding is groot om uit deze fragmenten dan maar te concluderen dat kunstenaars geen kinderen moeten nemen, of moeten stoppen met kunstenaar zijn. Maar dat is te simpel. Door het gebruik van oude foto- en filmopnames, vaak prachtige opnames, werd gesuggereerd dat de ouders van deze drie kinderen kunstenaars waren uit een bepaalde cultuur, een bepaalde periode die hun kinderen te weinig aandacht gaven: de sixties, de tijd van love en peace, de flower power generatie. De mensen die de oude, burgerlijke waarden aan hun laars hadden gelapt.
Dat werd nog versterkt doordat ze alle drie nu erg hun best deden om een zo normaal mogelijk leven te leiden. De dochter van Nouchka van Brakel was met haar zoon zo ver mogelijk van Amsterdam weg gevlucht, naar een dorpje aan de waddenkust, waar schapen graasden en nieuwe, hoge windmolens voor de energie zorgden.
‘O wat zielig, hij is alleen achtergebleven’, zegt de dochter tegen haar zoon als ze een lammetje zien dat niet snel genoeg bij de kudde kan komen. En de zoon van Simon Vinkenoog neemt nu alle tijd om zijn dochtertje van school te halen, en samen met haar fietstochtjes door het Vondelpark te maken. Zelf, klaagt hij, moest hij als kind meestal zichzelf vermaken, en dat leverde hem naar eigen zeggen vaak die diep treurige blik op die we uit de films van Johan van der Keuken kennen.
Ik ben het daar niet mee eens. Maar beweert Denise Janzee dat wel? Het verwarrende aan haar film is dat veel andere beelden eruit deze conclusie juist lijken tegen te spreken. Zo begint de film met beelden van Karel Appel, die zich met zijn paletmes op een enorm doek uitleeft: beelden uit een film van Jan Vrijman, als ik het goed heb.
Maar Karel Appel behoorde natuurlijk helemaal niet tot de love and peace generatie. Karel Appel werd schilder voor en in de Tweede Wereldoorlog, en hij maakte meteen daarna deel uit van Cobra, een beweging waar veel zestigers en zeventigers toch wat meewarig of anders wel met jalouzie naar omkeken.
En of Karel Appel ook kinderen had, vertelt de geschiedenis niet, maar als hij ze had, zouden zeker een heel andere jeugd hebben gehad dan de drie kinderen die nu de hoofdrol hadden in de documentaire.
Ook Cornelis Bastiaan (‘Cor’) Vaandrager, wiens zoon we in beeld kregen, was alles behalve een onderdeel van de hippie-generatie. Hij wordt literair tot de zestigers gerekend, en had noch als persoon noch in zijn werk niets met het relaxte anything goes sfeertje dat tien jaar later zou opkomen.
En Nouchka van Brakel, de derde ontaarde ouder, was ook al geen typisch onderdeel van die jaren zestig cultuur. Ze was feministe, wat Vaandrager en Vinkenoog in het geheel niet waren, maar zij miste daardoor weer de relaxte sfeer van de jaren zestig. Zij had niets van de harde, door drugs verziekte Rotterdamse sfeer waar Cornelis Vaandrager  in gedijde maar ook niet van de zweverige, luchtige toon die Vinkenoog zich had eigen gemaakt.
Eigenlijk kun je alleen Simon Vinkenoog een onderdeel noemen van de vrijheid-blijheid gedachte uit de jaren zestig, waaronder veel kinderen van die generatie nu zouden lijden, maar hij is even zoveel een onderdeel van de jaren vijftig, en zelfs van de jaren veertig geweest – terwijl hij ook nog in de jaren tachtig en negentig zijn ideaal van absolute vrijheid (‘er staan geen hekken voor de lucht’) probeerde te verspreiden. Simon Vinkenoog was geen vertegenwoordiger van één generatie maar iemand die, hoe zeer hij dat zelf ook trachtte te bezweren, in zijn diepste wezen altijd volledig buiten de tijd stond.
Alleen in de jaren nul begon hij eindelijk eens wat beter om zich heen te kijken, en trok hij zich met zijn nieuwe liefde Edith Ringnalda in zijn volkstuintje in Noord terug, en begon er ook voor hem zoiets als een leven in de burgermansmaatschappij.
Aan het eind van de documentaire Alleen in de wereld zond de NCRV een paar spotjes uit van mensen die steeds maar zeggen ‘Ik geloof”, en dat is dan – vreemd genoeg voor een omroep als de NRCV – niet in God maar in de Mens.
Ik zou willen dat ik deze leus met de film van Denise Janzée kon verbinden, maar hoe ik ook mijn best doe, het lukt me niet. Ze heeft met Alleen in de wereld een intrigerende film over kunstenaarskinderen gemaakt, maar wat die nu precies wil zeggen… ik geloof niet dat ik het weet.

2 Reacties

  1. D. van Zee

    Wat een slappe conclusie, die kun je overal wel achter plakken. ‘Leuke’ woordspeling met een spotje van de NCRV erna, maar verder niet relevant, natuurlijk, evenmin als het introfilmpje. Me dunkt dat Reinjan Mulder grote moeite heeft met het feit dat er wordt geknabbeld aan de godenstatus van zijn helden uit de jaren zeventig. Ik heb ademloos zitten kijken naar deze documentaire. Opvallende dialogen. Waarin de vrouwtjes-van opeens helemaal niet meer zo verdraagzaam blijken, als iemand het waagt vraagtekens te zetten bij hun ‘heer en meester’. Vrijdenkers? Absoluut niet. Halsstarrig, jawel. Er was geen speld tussen te krijgen. Stampvoetend en schreeuwend om hun gelijk te halen. De zoon van Vinkenoog beheerst zich terwijl zijn schoonmama schampert over zijn keuzes – terwijl ze zelf weinig meer is geweest dan de slippendrager van haar tweede vaderfiguur. Of de een feminist was en de ander niet, is weinig relevant. Wat deze ouders gemeen hebben is hun narcisme, en hun neerbuigendheid naar de generaties voor hen en na hen. Vrijheid-blijheid, ongebreideld zeggen wat je wil, was duidelijk een voorrecht dat ze alleen zichzelf toebedeelden. Net als het hebben van een zware jeugd, overigens. Want was het niet juist deze generatie die er geen genoeg van kreeg te zeuren over hun zogenaamd zware, emotie-arme, naoorlogse jeugd? Maar vormden hún ouders niet in de eerste plaats een hoeksteen van de samenleving voor hun kinderen, met bijbehorende trots, terwijl de forever young generatie altijd jaloers was op die werkelijk jonge mensjes, die op een gegeven moment toch ook iets meer wilden zijn dan accessoires in de levens van hun ouders? Ik heb er nog lang mee rond gelopen, met deze documentaire. En dat is meestal een goed teken. En zeker meer waard dan alweer, het zoveelste, dedain van een babyboomer.

  2. Ik kan het niet laten steeds als ik lees over Leenderd Janzee om te reageren.
    Waarschijnlijk tegen de hele z.g. waarheden in. Hij was een alcoholist, kom nou, hij was manisch depressief. Waar halen ze het vandaan? Ik was een een jeugdvriend, lagere school, lyceum, samen in Delfshaven Rotterdam een atelier, alleen voor insiders hebben we Dijkzicht gerepareerd, samen naar Spanje, lopend naar de watersnood gaan kijken, als eersten de Brienenoordbrug bekeken. Hij liep zijn tijd ver vooruit, over wat hij maakte aan beelden hoor ik nooit iemand. Ik heb er gelukkig nog een paar.
    Gr.

Geef een reactie