De man van Sissi – bij de dood van NRC’s oud-hoofdredacteur André Spoor
Door Reinjan Mulder
’t Wordt stil in de boekenkast, achteraan de letter S.: Max Sebald is dood, Jorge Semprun is dood, Susan Sontag is dood, F. Springer is dood en zelfs de jonge René – Renate – Stoute is al weer een tijdje dood. Precies tussen hen in stond in mijn
kasten jaren lang André Spoor, de overlever, al was het maar met één boek, een boek vol weemoedige culturele reportages over Wenen: Sissi en ander ongerief – Berichten uit het proefstation voor de ondergang van de wereld.
Maar nu is dan ook André dood. Zondagavond gaf ik tegenover een jeugdige journalist van Trouw nog hoog op over zijn kwaliteiten, maar inmiddels vraag ik me af of ik dat niet in de verleden tijd had moeten doen. Het was de dag van zijn dood.
Ik kende André Spoor in de verschillnede episoden van mijn leven in verschillende rollen. Hij was de strenge, wijze hoofdredacteur van NRC Handelsblad, toen ik daar in 1979 voor het eerst als kunstredacteur aantrad. Een man die in een mooie jas de Leidse Pieterskerk binnenschreed als daar de Huizinga-lezing werd gegeven.
Daarna was hij een – misschien wel enigszins overschatte – luxe-correspondent in New York en de onverwachte hoofdredacteur van het weekblad Elsevier. Maar het best leerde ik hem kennen toen hij in die laatste functie al weer ten val was gebracht, en hij opeens heel nederig voor NRC Handelsblad correspondent werd in een weinig spectaculair buitengewest als Wenen.
Ik was toen inmiddels weer als literatuurredacteur bij de krant teruggekeerd, en kon in mijn nieuwe bijlage CS Literair zijn stukken over de Oostenrijkse hoofdstad ineens heel goed gebruiken. Ze kostten ons niets, wat natuurlijk altijd meegenomen was, maar ze waren ook nog eens heel leesbaar, ontzettend helder en degelijk geschreven, en voor een correspondent bijzonder goed geïnformeerd. Je zag dat er vaak weken werk en jaren ervaring in zat, zonder dat je dat er in de ongunstige zin ‘aan af zag’.
Ik weet niet of in die tijd het woord Bürgerschreck al kende, maar van André heb ik het in ieder geval achteloos leren gebruiken. André Spoor leerde ons hoe het altijd weer piepte en knarste in de Weense burgerij en hoe tegelijkertijd het verzet tegen de gevestigde orde zat ingebakken in de Weense cultuur. Hij genoot daarvan.
In die tijd, begin jaren negentig, moet zich tussen ons iets hebben ontwikkeld wat je misschien wel vriendschap mag noemen – of in ieder geval genegenheid. Eerst over de telefoon, wanneer we in lange gesprekken bespraken wat er nu weer voor schandalen in Wenen hadden plaatsgevonden (en van welke ‘Bürgerschreck!’), en waarover zijn volgende stuk dus zou gaan. Maar daarna bespraken we dat ook steeds vaker in het echt, wanneer we bij Bodega Keyzer hadden afgesproken, om bij een kopje koffie de culturele wantoestanden in Wenen – en bij de krant – door te nemen.
Ik had een paar jaar daarvoor tussen de kunstenaars-hangouts Keyzer en Welling, in de Jan Willem Brouwersstraat, een nogal groot en monumentaal pand kunnen kopen, en hoorde al de eerste keer bij Keyzer dat André Spoor in mijn straat al van jongsafaan kind aan huis was geweest. Zijn vader, de omstreden generaal Spoor, was er rond 1900 geboren, op nummer 2, waar nu de keuken van Keyzer was, slechts een paar huizen van ons af. Zijn vader, André’s grootvader dus, was in die tijd concertmeester geweest van het Concertgebouworkest, en zo leek het – het was nog voor de verbouwingen van Keyzer – alsof we samen bij mijn buren en zijn voorouders op de koffie waren.
Na zijn val bij Elsevier bleek Spoor zich tot mijn verrassing tot een zeer aimabele en toegankelijke man te hebben ontwikkeld. Tot die tijd had ik hem toch vooral uit de verte meegemaakt, als de grote baas van de krant met een flinke hofhouding om zich heen en de nodige affaires, en daarna als een onverschrokken saneerder van de ingeslapen Elsevier-redactie, maar toen hij eenmaal uitgerangeerd en wel in Wenen zat, met een nieuwe, jonge vrouw, en een nog veel jonger kind, dat soms huilend onze telefoongesprekken verstoorde, leek hij ineens veel meer aandacht voor de mooiere kanten van het leven te kunnen opbrengen.
Zijn boek Sissi en ander ongerief waarin zijn reportages voor het CS Literair zijn gebundeld, was daarvan het resultaat. Het werd in juni 1993 in een zonnige uitgeverstuin in Amsterdam gepresenteerd, in aanwezigheid van André’s dochter Hendrickje (1963) en wat toen nog de ideale schoonzoon leek, de filosoof Herman Philipse.
Daarna zag ik André nog maar een paar keer, waarschijnlijk voor het laatst in 2001, toen Hendrickje net haar vierde roman had geschreven: Het leven bestaat niet. In dat half-autobiografische boek vervulde André Spoor als vader van de hoofdfiguur nauwelijks verhuld een nogal liederlijke hoofdrol.
Dat wilde hij zelf tijdens de presentatie ook wel meteen als eerste toegeven. Als vader van Hendrickje was hij destijds misschien wel flink tekort geschoten tegenover haar. Maar hij vond het boek desalniettemin schitterend, en hij was, daar op de Bezige Bij, trotser dan ooit.
Die milde, liefhebbende houding tekent naar mijn gevoel de oudere André Spoor: hij kon streng zijn en elke zware rol aannemen die van hem werd verwacht, maar een doorbreking van het protocol dat onvermijdelijk om zo’n rol heen hing, kon hij meteen ook uit het diepst van zijn hart waarderen.
André Spoor was daarmee een waardig kind van de Amsterdamse familie Spoor, onverschrokken generaal en gevoelvol kunstenaar ineen. (Meer…)
Beste Reinjan,
André’s tweede Amerikaanse periode in de jaren tachtig was niet in Washington, maar in New York. Hij was daar een indrukwekkend netwerk van relaties aan het opbouwen, toen Loek van Vollenhoven hem tot Elsevier verleidde. Daar werd hij door gezondheidsproblemen vrij snel gedwongen te vertrekken.
Dat jij hem ooit als een streng hoofdredacteur hebt ervaren is mogelijk. Ik heb hem sinds het begin van de jaren zeventig gekend als iemand die redacteuren enorme mogelijkheden bood. Hij was geestig en erudiet, gek op anecdotes. Literatuur, muziek, geschiedenis, politieke filosofie (Isiah Berlin), politiek, economie, alles had zijn belangstelling en hij was geinteresseerd in iedereen die hem iets vertellen kon (zelfs in mij toen ik net dertig was.
Groeten van Ben van der Velden
Je hebt gelijk, Ben. Het was niet Washington, maar New York, maar omdat ik die column slechts zelden las, was ik dat al weer vergeten. Dat ik hem streng vond, komt waarschijnlijk doordat hij af en toe bij de kunstredactie aanschoof en dan voorzichtig wat probeerde bij te sturen. Maar hij was ook altijd een fel pleitbezorger van het Cultureel Supplement en de cultuur waar wij voor stonden. Een pleitbezorger die later, bij het afsplitsen van de boekenredactie, nog node zou worden gemist.